Rechtspraak
Inhoud:
- Een rechter aan wal.
- Een rechter op zee.
Mr Reurt Gisolf is als rechter en rechtbankpresident in Alkmaar en Amsterdam werkzaam geweest. Veel tijd is besteed aan het familie- en sociale recht en aan kort gedingen. Na zijn pensionering heeft hij zijn ervaringen en bijzondere gebeurtenissen in verhalen en verhaaltjes vast gelegd: “Een rechter aan wal.” Zijn maatschappelijk belangstelling heeft een verscheidenheid aan onderwerpen, opgetekend in “Een rechter op zee”, maar dat komt later.
1. Een rechter aan wal.
Een opdracht aan de Koning.
Nederland was een van de eerste republieken en heeft een van de laatste koningshuizen. Nadat de nieuw opgerichte bond van de zeven provincies in de Akte van Verlatinghe Philips II had afgezworen en er geen geschikte konings kandidaat meer voor handen leek, is tot een republiek besloten, bestaande in een samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemende staten. Nadien heeft deze regeling ook model gestaan voor de Amerikaanse grondwet. Het was een moeizame geschiedenis, waarbij de provincie Holland nagenoeg alle inkomsten genereerde en de kosten droeg. Deze had dus de grootste vinger in de pap. Als de nood hoog was werd er een tijdelijke stadhouder aangewezen uit het Huis van Oranje. Willem III was daar de beroemdste van nadat hij ook Koning van Engeland werd door een huwelijk en een inval.
Na de Franse Revolutie, Napoleon en de slag bij Waterloo, werd in Wenen de kaart van Europa opnieuw getekend. Hier werden Nederland en België tot één koninkrijk gestempeld. In 1830 vielen die twee weer uit elkaar. De Oranjes bleven koning van Nederland. In de loop van de geschiedenis werden de bevoegdheden van koning of koningin steeds verder inperkt. Tot koningin Beatrix de laatste staatkundige bevoegdheid, het aanwijzen van een kabinetsformateur, verloor. Sedertdien heeft het Koningshuis nog een rituele taak. Men zou kunnen denken aan het opvoeren van een toneelstukje. Toch heeft de koning nog een grote uitstraling. De media raken niet moe met eindeloze foto’s en verslagen. Aanraking van het publiek worden nog als magisch ervaren. Er is geen drang naar het opnieuw uitroepen van een republiek. Geheel ontdaan van iedere politieke macht blijkt een Koninklijke figuur het vacuüm in het centrum van de macht goed in te kunnen vullen.
Een orkaan raast verwoestend voort en richt zware schade aan. Maar in het oog van dit geweld ligt een plek van absolute rust. De orkaan draait rond om dit stille midden. Onze Koning is deze stille plek in de orkaan van de dagelijkse politiek.
Ontwaken.
Over de eerste jaren van mijn leven kan ik U niets vertellen. Ik heb er geen herinnering aan. Alles wat ik er over weet heb ik van anderen: hun herinneringen aan mij. Iedere keer ben ik weer geboeid als een baby in een kinderwagen op straat naar mij kijkt. Baby’s staan voor de zware taak om van hun omgeving beelden op te vangen, die te sorteren en er ten slotte iets begrijpelijks van te maken. Hun blik is direct en zonder vooroordelen. Het is een belangrijk tijd waarin onze wereld en persoon vorm krijgt. Ieder van ons is zo begonnen.
Ik vraag mij af hoe dit proces bij mij verlopen is. De eigen herinneringen ontstonden pas toen ik vijf jaar was. Later begreep ik dat toen het einde van de Tweede Wereld Oorlog was. Heftige gebeurtenissen zonder hoe en waarom. Wij gingen van huis zonder mijn jongste broertje, maar met zijn kinderwagen waar koffers in lagen. Ik zat in een trein die zomaar stopte en waar wij onder moesten gaan liggen. Op een druk perron pakte een soldaat een van onze koffers en mijn vader ging hem achterna en trok de koffer uit zijn handen. Er werd gegild. Ik lag op een kamer ziek. Mijn ouders en broer kwamen eens per dag aan het raam om naar mij te wuiven. Ik had een besmettelijke ziekte. Ik lag daar oneindige dagen alleen en leefde slechts in mijn gedachten wereld. Ik ging naar school en in de klas kwamen soldaten die de kinderen een peer gaven. We werden naar Nederland gebracht in een dichte auto, waar we of en toe uit mochten om een luchtje te scheppen. Dit zijn mijn eigen herinneringen zonder veel samenhang.
Ik had twee werelden: de wereld om mij heen en de wereld in mijzelf. Als ik de greep op de buitenwereld verloor, vluchtte ik in mijn veilige binnenwereld. Later zijn mij ook over deze periode verbanden verteld. Maar de oorlogsjaren waren later voor mijn ouders een taboe onderwerp. Ik bleef met vragen achter.
Vanaf 1947 leefde het ouderlijk gezin voltallig in Haarlem. School, voetbal, spelen met elkaar. Het waren als ik er op terug kijk goede jaren. Maar in een groot goed gezin kan men toch eenzaam zijn. De onrustige jaren daarvoor hadden mij geleerd mijn eigen wereld te onderhouden in mijn hoofd, waar alleen ik zelf toegang had.
Studiekeuze.
Toen het einde van mijn middelbare schooltijd dichterbij kwam, rees de vraag: wat nu. In mijn huiselijke kring was het allemaal wiskunde en natuurkunde, wat de klok sloeg. Dat dus in ieder geval niet. Wij zijn niet kerkelijk opgevoed, maar misschien wel daardoor heb ik mij in de puberjaren voor godsdienst geïnteresseerd en bezocht diensten van de in Haarlem zo ruim aanwezige kerkgenootschappen. Ik zou theologie gaan studeren, omdat dat zo interessant leek. Als voorschot hierop kreeg ik met twee klasgenoten wekelijks op school les in Hebreeuws van de bekende historicus Jaap Meijer, die aan onze school les gaf. Ik leerde van hem veel cultuurhistorie, maar weinig Hebreeuws. Vragen van familie, vrienden en kennissen naar mijn toekomst kregen het vaste antwoord, dat ik theologie wilde studeren, een antwoord dat verdere vragen afsneed. Mijn ouders vonden dit goed, hoewel ze achteraf bekeken, toch hun twijfels moeten hebben gehad.
De dag brak aan waarop ik mij aan de Amsterdamse universiteit ging inschrijven. In het inschrijflokaal werd ik door twijfels bevangen. Mijn godsdienst interesse was tanende. De Hebreeuwse les had weinig opgeleverd. Het toekomst perspectief als je geen dominee werd, was niet aanlokkelijk. Maar wat anders als het geen wis- of natuurkunde mocht zijn, dat mij wel makkelijk af ging.. Ik realiseerde mij dat ik een mooi eindexamen had gedaan in Latijn en Grieks. Ik was daarin zes keer geëxamineerd: twee keer schriftelijk, vier keer mondeling. De schriftelijke examens leverde weliswaar twee magere zesjes op, maar voor al het mondeling werk scoorde ik achten. Ik schreef mij in voor de studie Latijn en Grieks. Mijn vader en moeder vonden dit goed. Een leraarschap leek in het verschiet.
De eerste studie jaren verliepen moeizaam. In Amsterdam met de eeuwige woningnood bestaan veel studenten huizen, die gerund worden door en voor verenigingen. Ik woonde drie jaren in een dergelijk studentenhuis aan de Nieuwe Herengracht en mocht een jaar voorzitter hiervan zijn. Na het eerste studiejaar waren er nog weinig vorderingen. Anders dan nu was er niemand van hoger hand die zich met je bemoeide. Als eerstejaars student was je een zoekende in de woestijn bij studies waar geen practica of bijeenkomsten aan verbonden waren. Het tweede jaar startte met goede voornemens. Ik deed mee aan de lessen thema maken in het Latijn. Ik werkte mij in het Grieks door de Odyssee van Homerus en bracht veel tijd door op een instituut aan de Amstel om mij voor te bereiden op een tentamen oude kunstgeschiedenis.
Dit alles leverde weinig op. Ik meldde mij bij de hoogleraar Grieks aan huis om geëxamineerd te worden. Daar bracht ik zo weinig van terecht, dat de professor wanhopig riep: “Maar mijnheer Gisolf, hoe hebt U zich eigenlijk voorbereid.” Toen ik vertelde dat ik aan de hand van een vertaling de hele Odyssee had door gewerkt, viel het doek. De hoogleraar was een zeer beminnelijk mens. Na bekomen te zijn, legde hij mij uit wat de bedoeling van het tentamen was. Dat stond ver verwijderd van de inspanningen die ik mij getroost had.
Het tentamen kunstgeschiedenis, waarvoor ik mij bijna een half jaar had voorbereid werd afgenomen door een vrouwelijke hoogleraar die vele jaren van haar leven had doorgebracht in de opgravingen van de oudheid. Dat was eigenlijk het enige belangrijke wat de wereld haar te bieden had en zij ondervroeg de studenten dan anderhalf uur lang gedetailleerd hier over.
Ik werd al na een kwartier weg gestuurd, omdat ik “Corcyra” niet zo snel thuis kon brengen. Later is aan haar het recht tot tentamineren ontnomen. Voor mij te laat. Ik stond halverwege mijn derde jaar nog met lege handen. Het enige succesje was dat ik eenmaal voor een wekelijkse Latijnse thema een voldoende had gehaald. Ik begreep dat mijn studie keuze niet gelukkig was geweest. De zesjes voor de schriftelijk examens gaven een beter beeld dan de achten van het mondelingen, waarmee ik nu eenmaal beter uit de voeten kan. Er was nog een probleem. Ik had zes jaar uitstel van de militaire dienstplicht voor een academisch opleiding. Daarvan was al bijna de helft verlopen..
Ik ging naar mijn ouders en vroeg om nog een andere studie te mogen volgen: rechten. Mijn ouders vonden dit goed. Dit keer een schot in de roos. Bij rechten zit weinig uit het hoofd leerwerk. Anders dan bij medische problemen is er bij een juridische vraag alle tijd om het op te zoeken. De manier van denken had ik al snel door. Ik verliet het studentenhuis en liet het studentenleven achter mij. Na het kandidaatsexamen aan de UVA, ging ik spoedheidshalve over naar de VU. Daar gebeurde het dat ik twee maanden voor de zes jaren uitstel om waren meester in de rechten was, een maand later met Peta in het huwelijk trad en op de dag van opkomst de vroegste trein naar Bussum nam om het vaderland te gaan dienen.
OK 31-40.
In Amsterdam zocht ik in mijn studententijd bijverdiensten. Ik meldde mij bij het Binnen Gasthuis om in de twee zomermaanden in de zorg werkzaam te zijn. Ik werd aangenomen. Op de eerste werkdag begaf ik mij naar de Oudenzijds Achterburgwal in Amsterdam en meldde mij voor de zorgtaken die mij wachtten. Ik werd verwezen naar OK 31-40 en vermoedde dat dit de kamers waren voor de chirurgie patiënten. Dat was een misverstand: het waren de operatiekamers zelf. Achteraf bleek dat men dacht dat ik mijn broer Aart was, een medisch student voor wie een stage op de operatiekamers nuttig zou kunnen zijn. Een misverstand.
Ik ging “de omloop” doen in de operatiekamer. In de tijd dat er op de lagere school nog werd ingeënt, was ik al eens flauw gevallen toen ik de naald in een klasgenoot zag verdwijnen. Wat moest dit worden? Ik hoefde die eerste ochtend alleen maar te wennen. Maar het leek beter aan de slag te gaan. De omloop was al het corveewerk waarvoor je niet gesteriliseerd behoeft te zijn. Het schoonmaken van alles en nog wat, het nikkelen van de instrumenten, de zorg voor alle soorten doeken, boodschappen overbrengen en de koffie. Na de eerste dag was ik al gewend aan al het bloed en opengesneden mensen. Zo kon ik mijn aanstaande Peta, die ook medicijnen studeerde, vragen wat dat rode ding onder in de buik was.
Er stond bijna dagelijks “een maag” op het programma. Maagzweren kwamen veel voor. Een maagzweer werd operatief verwijderd. Honderden. Later werd duidelijk dat de maagzweer een bacterie is die met medicijnen bestreden kan worden. Zo verdwenen de ”magenzweren” uit het programma van een operatie kamer.
Op een dag was er een vlieg in de OK binnen gedrongen. Een heiligschennis in deze steriele wereld. “Broeder, vang de vlieg”. Ik stond aan de grond genageld, maar werd gered door een zuster uit Suriname: zij klapte in haar handen en de vlieg zat daar tussen.
Tot mijn taken behoorde ook de was: het verzamelen, tellen en in een zak klaar zetten om opgehaald te worden. De retourwas tellen, uitpakken en opbergen. Dit alles begeleid door het klagen van de cheffin van de linnenkamer, dat de mannen die de karren door het ziekenhuis moesten rijden, onvindbaar waren. Als er een van hen kwam opdagen en hierop aangesproken werd, was het standaard antwoord: “Ik was op de WC”. De waszakken zelf moesten ook gewassen worden. Er waren al enige dagen geen schone zakken meer uit de was gekomen, wat lastig werd. Ik schreef daarom in het begeleidende schriftje: “Geen zak komt er uit de was, de OK daarom in zak en as.” Of het geholpen heeft weet ik niet. Het was daar mijn laatste werkdag.
De Gravendienst.
Na mijn studie en ons huwelijk wachtte de militaire dienst, die bijna twee jaar zou duren. Een halfjaar opleiding bracht mij in een conditie waar ik de rest van mijn leven jaloers op zou blijven. Zo werd ik geschikt gemaakt als Intendance reserve officier. Na mijn beëdiging als zodanig moest ik als oudste van de beëdigde groep speechen. Als onderwerp koos ik “De problemen van een leger in vredestijd.” De inhoud: wat doe je met een leger dat niet vechten mag of moet. Het werd mij niet in dank afgenomen
De Intendance hield zich onder meer bezig met keukens en douches te velde, en voorraad aanvoer en opslag. De munitievoertuigen waren zo ingericht dat na het brengen van de kogels en het eten de gesneuvelden meteen mee terug konden worden genomen. Ik werd ingedeeld bij de Gravendienst. Dat onderdeel hield zich toen nog bezig met oorlog slachtoffers, die nog uit verongelukte vliegtuigen te voorschijn kwamen na het droogleggen van de polders en met het bijeen brengen van de Duitse slachtoffers in één oorlog begraafplaats. Deze dienst had twee pelotons soldaten en een staf. De soldaten waren in Brabant gelegerd, de staf was gehuisvest in het laboratorium van professor dr. A. de Froe, hoogleraar antropobiologie en menselijke erfelijkheidsleer in Amsterdam. Het leger had met deze professor afgesproken dat de zes man sterke groep in zijn laboratorium gehuisvest zou worden en een beroep op de hoogleraar zou kunnen doen bij vragen op voorwaarde dat zij de helft van hun tijd klussen voor het laboratorium zouden doen. Ik mocht deze staf als vaandrig aanvoeren.
De militaire kant van dit stafwerk gaf nog al wat gereis en getrek, waarbij ik in plaatselijke kazernes kon overnachten. Normaal gesproken is dit niet zo aanlokkelijk vanwege gevoeligheden van plaatselijke hogere officieren, maar als gravendienst man staat je dichter bij de dood en laten ze je met rust. Ik scoorde altijd wel een paar biertjes. Een deel van de taak bestond verder veelal uit het spelen van Stratego. Maar omdat ook dat gaat vervelen, hadden wij bedacht dat wij onderzoek zouden doen naar alle soorten uniformen en insignes die wij op een slagveld tegen zouden kunnen komen. Dan was het makkelijker na te gaan waar we de gesneuvelden op de terugrit af moesten zetten. Het werk vlotte goed. We konden een Italiaanse korporaal en een Poolse generaal goed uit elkaar houden. Wij stelde hiervan een boekwerk samen en boden dat de hogere commandant aan. Het was getiteld “Het verse kadaver”, een plagerijtje, omdat ons in het leger de schichtigheid bij het onderwerp “Dood”, was opgevallen.
Er kwam een mooi project van de kant van de professor onze kant op. In de Oude Kerk, gelegen in de rosse buurt van Amsterdam, moesten verbouwingen worden verricht, die het noodzakelijk maakten de graven onder de vloerplavuizen te ruimen. Daar waren eeuwen her al mensen begraven, in beginsel zes rijen diep. Er was een nauwkeurige boekhouding hiervan beschikbaar. De opdracht aan de gravendienst was niet alleen het ruimen van de graven, maar ook de resten van bekende Amsterdammers veilig te stellen. Zo moesten we zien de beenderen van onder meer Vondel en Saskia Rembrandt, waarvan de ligplaatsen in de administratie waren aangegeven, terug te vinden. Van oude skeletten plegen de beenderen los te raken en door de grond te gaan wandelen. Het werd dus een heel gezoek.
Wij zijn daar maanden werkzaam geweest. Op een van die dagen kwam de organist om op het grote orgel te oefenen. Hij heeft mij toen toegestaan dat orgel onder zijn toezicht te bespelen. Het hoogtepunt van mijn diensttijd. Mijn speech bij de beëdiging was toch mijn misverstand. Een leger in vredestijd heeft ook spannende momenten.
Enige jaren later kreeg ik bericht dat ik was bevorderd van reserve tweede luitenant tot reserve eerste luitenant en dat ik drie weken op herhalingsoefening moest komen:”om vertrouwd te raken met de laatste ontwikkelingen”. Deze laatste ontwikkelingen waren het werk “Herkennen op het slagveld”. Daarin werd ik geïnstrueerd hoe ik een Italiaanse korporaal kon onderscheiden van een Poolse generaal.
De Amsterdamse Pedel.
Omdat mijn rechtenstudie toch wat haastig was gegaan, besloot ik mijn diensttijd ook te benutten om mijn kennis van het recht wat te verdiepen. Ik ben naar professor Gerbrandy aan de VU, waar ik spoedshalve was afgestudeerd, gegaan voor een promotie onderwerp. Dat werd “Verknochtheid in het huwelijksvermogens recht.” Dit was een nieuw begrip uit ons bij de tijd gebrachte Burgerlijk Wetboek. Het gaat over echtelieden gehuwd in gemeenschap van goederen Deze verknochtheid heeft niets te maken met dierbare voorwerpen waarvan men geen afstand wil doen, maar met de juridisch structuur van een aantal bijzondere rechtsverhoudingen. Bij een gemeenschap van goederen in een huwelijk blijft een firmant wel alleen baas over zijn zeggingsrechten in de firma, maar moet de waarde ervan verrekenen met de echtgenoot. De bestuursaangelegenheden zijn aan hem verknocht door de bijzondere rechtsband met de andere firmanten.
Aan professor Gerbrandy heb ik het inzicht en vaardigheid in het juridisch denken en analyseren te danken. Hij heeft mij tot jurist opgeleid. Na zes jaar kwam de voltooiing van het proefschrift in zicht, maar de professor was in het studentengewoel van die jaren zozeer van de universiteit vervreemd geraakt, dat hij als hoogleraar ontslag nam. Daarom kon hij niet meer als mijn promotor optreden. Op zijn suggestie heeft professor Pitlo van de UVA die taak overgenomen, ik was zijn laatste promovendus. Zo brak de grote dag van de promotie aan.
In het voormalig Lutherse kerkgebouw dat als aula van de UVA dienst doet, waren allen verzameld, waaronder uiteraard de gezinsleden op de eerste rij en onze jongste dochter met onze dierbare oppasmevrouw in de galerij. Tijdens het uur waarin ik onder vuur werd genomen over het proefschrift, ontstond er in de zaal onrust. Een van de beide paranimfen die mij links en rechts ter zijde stonden was flauw gevallen. Na enige consternatie kon zij zittend op een stoel haar taak volbrengen.
De zitting verliep verder rustig en mij werd het vuur niet al te na aan de schenen gelegd. Maar het venijn zat in de staart. Het laatste lid van de commissie had van zijn vraagstelling werk gemaakt. Hij had een ingewikkelde openstapeling van verknochtheden geconstrueerd, waar ik niets van begreep en ik stond met de mond vol tanden. Het werd mij benauwd. Ik hoorde ergens een belletje en keek op om te zien wat dat was. De Pedel in vol ornaat met staf en bel riep plechtig “Hora est”. (Het uur is om). In de universiteiten betekent dit niet overal het zelfde. Bij sommigen moet na het Hora est de laatste vraag nog beantwoord worden, maar in Amsterdam is het meteen ”stop”. Iedereen zwijgt en de professoren staan op en schrijden achter de Pedel aan naar de vergaderkamer om over het proefschrift en de verdediging te oordelen. Ik mocht de laatste professor het antwootd op zijn vraag schuldig blijven
Ik heb nooit geweten of deze Pedel achter de deur heeft staan luisteren en toen hij mijn verwarring bemerkte gauw naar binnen is gegaan of dat het uur echt om was. Maar nadat de hooggeleerde stoet was teruggekeerd met goed nieuws, mochten mijn familie en ik achter aansluiten, nadat ook de jongste dochter weer in de familiekring was opgenomen.
Peta en Reurt.
Het Nederlandse Studenten Orkest (NSO) maakte in die jaren elke maand Januari een tournee door Nederland, de eerste twee weken in Bergen repeteren en dan een tiental concerten door het land. Een intieme periode voor een tachtigtal studenten van muziek en vriendschap. In het jaar 1960 maakten Peta en ik beide deel uit van dit orkest en de tournee. We troffen elkaar aan de laatste lessenaar van de altviolen. Peta speelde goed fluit, maar daar was geen plaats voor in het orkest. Ze had daarom een altviool geleend, les genomen en was gevraagd mee te doen. Bij mij thuis was behoefte ontstaan aan een altvioolspeler. Ik kreeg er daarom een met wat lessen. Broer Aart was mij in het NSO al voorgegaan, zodat het voor de hand lag dat ik mij ook aan zou melden en ik mocht mee. Altvioolspelers, die niet eerst de viool hebben gehanteerd noemen zichzelf wel “Edel Bratschiesten”. Een plaatselijke krant maakte melding van de aanwezigheid in het orkest van twee edelalten. Peta was ouderejaars studente, maar ik kwam pas net kijken als eerstejaars. Dat jaar hebben wij samen aan een lessenaar heel wat zitten kibbelen, maar na de laatste dag van de tournee zijn we samen verder door het leven gegaan.
Peta en ik zijn vijf jaar later getrouwd. We hebben de eerste tien jaren van ons huwelijk in drie echtelijke woningen gehuisd, telkens met een kind meer: een zolder, een flat, een rijtjes huis en ten slotte de vierde echtelijke woning, een hoekhuis. Maar wij wilden meer: een los staand huis waarin logeerruimte voor Peta’s vader was, een werkplek en waarin vrij gemusiceerd zou kunnen worden. In Heiloo, waar wij toen woonden was binnen onze financiële grenzen zoiets niet beschikbaar. Bij een speurtocht kwamen wij op een winterdag in Oostwoud terecht bij een losstaand huisje met een lapje grasland. Wij zagen dat wel zitten, maar het verstand aarzelde. Onze vijfde echtelijke woning? De makelaar die ons begeleidde raadde het af: hij had een pandje voor ons op het oog in Bergen, waar een oude dame woonde, die het wel niet meer lang zou maken. Vrienden twijfelden aan ons gezond verstand: “Zo ver weg van alles”. Peta heeft met de plaatselijke predikante gebeld om naar de sfeer in het dorp te informeren. Wat zij ons vertelde klonk ons goed in de oren. We zijn verhuisd. Ons vijfde huis werd het familiehuis voor Peta, mij en voor onze drie kinderen en de latere kleinkinderen.
Peta had een goede schooltijd achter de rug. Actief in het schoolbestuur en in verschillende sporten. In softbal en hockey kon zij goed uit de voeten. In de studentenjaren was zij betrokken bij het studentenleven met besturen en het organiseren van een lustrum.
Steden en dorpen in Noord-Holland en Amsterdam werden de werplekken voor Peta als dokter en voor mij als rechter. Peta deed consultatiebureaus. Nadien kwam zij bij de schoolartsendienst. Zij specialiseerde zich tot jeugdarts. De gehandicapten zorg kreeg hoe langer, hoe meer haar belangstelling. Zo werd zij arts op de Mytyl en Tyltylschool in Amsterdam. Zij heeft daar tien jaar gewerkt en meegeleefd in deze bijzondere wereld. Er was een warm afscheid.
Nadat wij allebei het pensioen hadden bereikt wijdde wij ons aan huis en tuin, Peta ook als lid van de tuinclub “Te hooi en te gras”. Zij legde zij zich daarnaast toe op vioolbouw. Dat bracht haar jaarlijks naar Cambridge in Engeland, met mij in haar kielzog. Zij heeft daar vele instrumenten en vrienden gemaakt. Mijn mooiste verjaarsgeschenk was een door haar voor mij gemaakte altviool, die ik nu vast onder mijn kin heb.
Door mij is het graslandje gebruikt voor het schapen houden en zijn vruchtbomen aangeplant door de Vereniging “Pom”. Zo komen mijn agrarische voorouders toch nog aan hun trekken..
Texel.
In de krant staat een stuk over een gemeente die zich voorbereid op aanstaande Nieuwjaars rellen. Extra gewapende politie, een zero tolerance beleid en actie tegen alle overlast voor de burger. Ik zucht, maar daardoor valt mijn oog op de pressepapier op mijn bureau met het wapen van de gemeentepolitie van Den Helder. Mijn herinnering glijdt terug naar de tijd dat ik als de “kleine” officier van justitie mij met verkeer en dronkenschap bezig hield. Dit wordt “Parket” genoemd. Dat woord kwam eigenlijk uit Parijs. De politie en de openbare aanklagers zaten daar in één gebouw. Maar verschil moest er wezen, dus kregen de kamers van de aanklagers parketvloer en moest de politie het met een zeiltje doen. Spottend werden de aanklagers toen “het Parket”: genoemd, wat ook naar Nederland is overgewaaid, hoewel daar geen verschil in vloerbedekking is.
Het gebied van Alkmaar was in drie stukken verdeeld: Alkmaar zelf, Hoorn en Den Helder. De eerste had een stadsfunctie voor de omgeving, de tweede was vooral agrarisch gericht en Den Helder een haven en marinestad. Deze laatste was een verstedelijkt gebied met als bijzonderheid dat zij het hoogste aantal zelfmoorden in Nederland telde. Om een of andere reden was op het Parket Alkmaar de politie in Den Helder altijd de gebeten hond. Hoe dat is ontstaan weet ik niet, waarschijnlijk al van vroeger, maar ik heb altijd op goede voet met hen samengewerkt. Onder Den Helder viel ook Texel. Een rustig eiland, dat alleen ’s zomers door toeristen uit Nederland en Duitsland overstroomd werd. Ja zelfs zo druk werd het, dat er parkeerproblemen ontstonden. Er werden veel parkeerbonnen op kenteken door de politie uitgedeeld. De Nederlandse foutparkeerders waren het haasje, maar de Duitse zondaren waren slecht bereikbaar. Iemand kwam op het idee dat de Duitse nummerborden altijd begonnen met de aanduiding van de plaats van herkomst van de auto. Er was in Duitsland een lijst, die aangaf welk Parket hoorde bij de plaats op het kenteken. Die lijst werd opgevraagd en verkregen. Alle parkeerbonnen werden nu opgestuurd aan het Duitse Parket waar de auto onder viel. In Duitsland beijverde men zich deze bonnen ter bestemder plaatsen af te leveren. Dat leidde tot een aantal betalingen. De wanbetalers liepen tegen de lamp als ze de grens met Nederland voor een volgend bezoek wilden passeren. Zij stonden dan als wanbetalers in het opsporingsregister genoteerd en moesten eerst de bij een vorig bezoek opgelopen boetes betalen voor zij Nederland in mochten.
In een van onze contacten klaagde de politiecommandant van Texel zijn nood bij mij over de wanorde bij de jaarwisseling. Ieder jaar haalde Texel de kranten door de vernielingen en bedreigingen die van een groep jonge Texelaars uitging. De politie op Texel was afgesloten van het vaste land, omdat die nacht de pont naar Den Helder niet voer en had maar weinig vaste agenten tot haar beschikking. Het laatste jaar was het zo erg geweest dat ze alleen maar in staat waren geweest de politie auto’s, die doelwit waren, te beschermen. De dronken jongelui hadden verder vrij spel gehad. Het Parket Alkmaar ging niet over de orde handhaving en kon niets anders bedenken dan dat aangehouden jongelui streng gestraft zouden worden.
Ik had nog nooit met ordehandhaving te maken gehad, maar gaf het advies de dienstvoertuigen thuis te laten als dezen als rode lap op de stieren werkten. Ik vroeg mij hardop af wat er op zo’n avond te doen was op Texel. Drank en verveling leken mij een slechte combinatie. Misschien om 00.00 uur van het Nieuwe jaar een band laten optreden of een spannende film vertonen. De politiecommandant zei dat hij contact zou opnemen met de plaatselijke jeugdvereniging.
Op die Nieuwjaarsdag kwam Texel na jaren niet in de nieuwsverslagen voor. De politiecommandant belde de volgende dag. Om twaalf uur op de jaarwisseling was er een film vertoond. Alle raddraaiers zaten in de zaal. De nacht was rustig verlopen.
Enige tijd later nam ik afscheid van het Parket om door te schuiven naar een volgende functie. Ik ging naar Den Helder om afscheid te nemen. Ze hadden een geschenk voor mij: een presse-papier met het wapen van de Helderse politie. Het siert nog steeds mijn bureau.
Vijfenvijftig jaar later dacht ik na over ongeregeldheden bij de jaarwisseling en viel mijn blik op het presse-papier. Zou het nu ook opgelost kunnen worden zoals indertijd op Texel? Aan de jeugd in het algemeen zal het niet liggen. Er is geen tijd geweest waarin onze jeugd zo bloeide: in sport, in het volgen van opleidingen, in muziek maken, in aardig zijn. Zij staan hun zitplaats af aan ouderen in de tram, iets wat in onbruik was geraakt.
Er is altijd een klein gedeelte van de jongeren die met zichzelf geen raad weet. Dat was vijftig jaar geleden zo en dat is nog steeds zo. Het jong zijn is nu eenmaal vol onzekerheden. Maar wat toen het bier was, waar toevlucht toe werd genomen, zijn nu verdovende middelen. Waar toen de portemonnee snel leeg raakte, zijn de jongelui nu spenders, die onze economie mee draaiende houden. Er is veel vrije tijd. Het draaien van een film trekt weinig belangstellenden meer. Verharding. Ik weet het niet meer en benijd de politie van vandaag niet.
De Bijbel.
De opleiding tot rechter heeft na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe inhoud gekregen. Voor vijfentwintig jong afgestudeerde juristen werd tweemaal per jaar na een selectieprocedure een benoeming tot rechter in opleiding (RAIO) opengesteld. Deze hield in: drie periodes van telkens twee jaar, bij een rechtbank, bij een parket en in de maatschappij. Dat laatste werd meestal een advocatenkantoor. Zo ook voor mij. Peta had al vele jaren een goede vriendin, die net als zij een juridische vriend had. Deze beide vrienden konden het ook goed met elkaar vinden, de een in de advocatuur, de ander in de RAIO-opleiding.
Deze mooie opleiding bestond in mijn tijd nog niet zo lang. Zowel de advocatuur als de raio’s moesten hierin hun weg nog zoeken en vinden. Wij wisten het zo te plooien dat ik mijn advocaten stage bij mijn vriend op diens kantoor kon vervullen. Ik was voor dat kantoor de eerste raio en mijn plaats was nog onduidelijk. Enerzijds een plaats bij de reguliere stagiaires, anderzijds iemand die al vier jaar in de keuken van de rechtspraak heeft gekeken. Bij de rechters zijn veel oud-advocaten, maar bij de advocatuur maar zelden een oud-rechter. Vooral voor procedure vragen werd een raio graag geconsulteerd.
Tijdens mijn eerste advocaatdagen kwam er op kantoor een ongebruikelijk verzoek binnen van een Engelse advocaat van een bevriend kantoor. Deze riep de hulp in voor een privé zaak. Zijn zoon was op reis gegaan en was in Amsterdam bij een sekte terecht gekomen. Die wilde hij niet meer verlaten. Het contact was verbroken, alleen een vaag adres was bekend. Geen van de aanwezige advocaten had tijd of trek in deze klus. Een goed idee: we sturen onze nieuwe RAIO er op af. Dit werd mijn eerste zaak.
Gewapend met een naam en een vaag adres ben ik erop uitgetrokken zonder enige illusie dat ik iets zinnigs zou kunnen uitrichten. Gekomen in de buurt van het adres heb ik eerst aan passanten naar de sekte geïnformeerd. Volgens hen was het een christelijke sekte. Zij wezen mij een deur, waar ik ten slotte heb aangebeld. Mij stond een argwanende meneer te woord, die bleek de sekte leider te zijn. Toen ik mij als advocaat bekend maakte, was alles argwaan. Ja, de betrokken jongeman woonde bij hen, maar meer wilde hij niet zeggen en met advocaten en de wet wilde hij niets te maken hebben.
In de tijd dat ik nog aan een theologie studie dacht heb ik wel met sektes kennis gemaakt. Ik wist dat doorgaans de wet geen rol van betekenis voor hen speelt en dat uitsluitend vanuit de Bijbel te argumenteren viel. Nu is dat niet zo eenvoudig, omdat je dan nog heel wat kanten op kunt, maar het ouderlijk gezag is in de Bijbel buiten kijf. Ik was nog Bijbelvast genoeg om vindplaatsen te noemen. De sfeer van het gesprek veranderde. Het was mijn eerste zaakje als advocaat en ik had kennelijk de gebruikelijk advocatentoon nog niet te pakken. Voor de leider van de sekte was het een verrassing om niet met wetteksten maar met het Bijbelwoord te worden aangesproken.
Er ontstond iets van een dilemma tussen het belang van een sektegenoot en het Bijbelwoord. De leider kwam op een idee. Hij ging met de verloren zoon praten, daarna belde hij zijn collega sekte leider van de Londense tak. Deze had nog wel een plaatsje vrij. Zo kwam de afspraak tot stand dat de zoon naar Londen zou vliegen en daar door een sekte genoot op het vliegveld zou worden opgevangen.
Alles kwam ineens in beweging. De zoon ging pakken en ik ging bellen: een spoed ticket voor Londen en een telefoontje aan de ouders met de aankomst gegevens. Het telefoon nummer had de zoon mij verschaft. Aansluitend in mijn eend naar Schiphol. In mijn zenuwen kon ik Schiphol niet zo snel vinden. Maar wij kwamen toch nog tijdig aan en ik zag hem achter de douane verdwijnen een onzekere toekomst tegemoet. Terug naar het kantoor was het ijs definitief gebroken. Later kreeg ik de dankbrief van de ouders aan het kantoor onder ogen. Men had elkaar op het vliegveld getroffen, maar de zoon was onwrikbaar in zijn besluit zich bij de sekte aan te sluiten. Er waren wel afspraken gemaakt over het contact met de ouders.
Muziek.
Alle soorten muziek. Ik ben er mee opgegroeid. Mijn ouders maakten samen veel kamermuziek en betrokken ons, hun vijf zonen, hierbij. Mijn oudste broer is al zijn hele leven een ontembare jazz muzikant. Een andere broer speelde alle soorten muziek op vele instrumenten, maar heeft in de zigeuner muziek zijn grote uitlaatklep gevonden. Ik was van meet af aan van de klassieke muziek: pianoles en blokfluit. Van bladmuziek werd ik blij. Op de middelbare schoolleeftijd ging ik vaak in het weekend naar de muziek uitleen en kwam met van alles terug. Op een gegeven moment wilden mijn ouders, die met een cello spelende broer trio’s speelden, de pianokwartetten van Mozart leren kennen. Maar daar is een altviool voor nodig. Er werd er een op de kop getikt en aan mij ter hand gesteld. Ik kreeg lessen voor dit instrument. Later werd GertJan mijn leraar voor het leven. Hij heeft mij in de opbouw eerst de streken en knepen van het vak bijgebracht, en vele jaren later in de afbouw als gevolg van ouderdom ook hierin begeleid.
Ik heb met collega juristen pianokwartetten gespeeld. Wij speelden alleen onbekende stukken, die ik opscharrelde, zo’n een keer in de maand. Omdat onze muziektechnische vaardigheden te sterk verschilden had studeren op een stuk weinig zin. Ik kon mij door een onbekend stuk heenslaan, maar studie maakte het niet veel beter. Dit heeft meer dan dertig jaar geduurd, totdat de pianist, de kern van een pianokwartet, overleed. Het samen spelen was een grote vreugde. Peta heeft ons kwartet “Het lieve mannen kwartet” gedoopt: Karel, Detmar, Frans, Reurt. Er is nimmer een kwaad woord gevallen. Toen ik de balans opmaakte bleek ik over 140 pianokwartetten in verschillende verschijningsvormen te beschikken. Om het navolgers gemakkelijker te maken heb ik in de website www.pianoquintet.nl de resultaten van alle naspeuringen neergelegd.
Dans.
Zangers en dansers moeten het met hun eigen lichaam doen. Het is van alle eeuwen en culturen. Ieder mens, vrouw of man, heeft er zich aan overgegeven. Bij alle rituelen en feesten wordt gezongen en gedanst. op een melodie en in een ritme. De dansfiguren hadden vroeger vaak symbolische betekenis. Het is ook een aanvaarde toenadering tot iemand van het andere geslacht. Iedere gemeenschap had en heeft hierin de eigen tradities en gewoontes met bijpassende kleding, muziek en instrumenten. De volksdansen zijn een onderdeel van de danskunst, zowel voor beroepsdansers, maar ook voor iedereen.
In West-Europa in de negentiende en twintigste eeuw was het salondansen zeer gereglementeerd. Er waren vastgelegde dansfiguren voor paren, zoals de Foxtrot, de Wals en de Tango. Hiervoor was dansles noodzakelijk. Wie omstreeks 15 jaar oud was, meisjes en jongens, had kans om naar dansles te worden gestuurd. Dat overkwam mij ook. Op de kreet “Cherché la dame” stortten de jongens zich naar de tegenover hen zittende meisjes. Omdat idaarbij geen favoriet had, was ik de laatste aan de overkant en moest voor straf met de dansjuf dansen. Haar inborst was zeker puik in orde, maar het was een griezel, zo geverfd dat het mij de stuipen op het lijf joeg. Van de 20 danslessen ben ik er in geslaagd er 17 te spijbelen. Mijn broers hadden voor dansfeestjes hun eigen oplossing gevonden: ze speelden in de band. Toen mijn zoon vele jaren later thuiskwam van een dansfeestje en ik hem vroeg: “En met wie heb je gedanst”, begreep hij mijn vraag niet. “Je danst niet met iemand, maar je gaat op de dansvloer staan en je danst met iedereen.” Geen muurbloemen meer en geen man/vrouw-dwang. Ik heb eerbied voor de volgende generatie.
Het volledig gereguleerde dansen is het klassieke ballet. Aan de hand van vastliggende bewegingen worden volledig beschreven figuren op bij behorende muziek geoefend en uitgevoerd. Deze bewegingen zijn niet natuurlijk en vereisen veel training. Dansopleidingen zijn zeer zwaar, lichamelijk en muzikaal. Toch is er onder de jeugd een grote toeloop.
Het meeste indruk heeft Het Zwanenmeer op mij gemaakt: de opkomst van de vierentwintig zwanen. Als een niet eindigende rij verschijnen stuk voor stuk de identieke zwanen, in dezelfde houding, danspassen en uiterlijk, allen lang, slank en zonder noemenswaardige voor- en achtergevel. Mij realiserend wat deze rij aan bloed, zweet en verdriet moet hebben gekost voor iets boven het minimum loon en met verlies van alle individualiteit, werd het mij bijna te benauwd.
Toch is dansen een passie. Vele jaren harde training, blessures en competitie worden doorstaan om danseres of danser te worden. Voor danseressen is er nog een aparte kwelling: het dansen op “spitzen”. Dit zijn schoentjes die de voet zo vervormen dat er op de tenen gedanst kan worden. Dagelijks trainen en vasten voor een gewicht zo gering dat het getild kan worden. Om de verdiensten doen ze het niet en ook niet voor de roem. Ze willen alleen maar danseres of danser zijn. Dansen is een roeping en een vrijwillige slavernij. Het moderne ballet heeft meer individualiteit en inspiratie, en ook kansen voor wie niet in de rij zwanen past.
Wat muziek en dans alle twee hebben is het samenwerken. Het zijn van één van vierentwintig identieke zwanen, het zijn van één violist in een orkest met vele violisten die met elkaar maar één stem vertolken, het zijn van een onderdeel van een geheel. Het opgaan in iets dat groter dan jezelf is.
Voetbal.
Mijn sportcarrière begon met straatvoetbal. Er stond maar één auto geparkeerd in onze straat, er was nauwelijks verkeer en we hadden een bal. Dat laatste was in die tijd een kostbaar bezit. We voetbalden. Op straat voetballen was verboden, dus dreigde altijd het gevaar van de politie. Die surveilleerde regelmatig en plechtstatig op de fiets. Politie agenten werden in verschillende steden verschillend betiteld: een klabak, een smeris, de prinsenmarei. In Haarlem was het “een juut”. Wij moesten dus opletten voor een juut, want die pakte je de bal af en dan had je niet zo gauw een andere. Er werd altijd iemand met de uitkijk belast. Als we hoorden ”Een juut” was de eerste reactie de bal op een vaste plaats in een tuin te verstoppen tot het gevaar was voorbij gefietst.
In de loop der jaren kreeg de voetbalgroep van onze buurt een min of meer vaste vorm. Er werd een club opgericht, genaamd GE (Gisolfs Elftal). De naamgeving vloeide voort uit de omstandigheid dat onze familie de meeste leden leverden. Wij trokken op vrije middagen naar vaste voetbalveldjes en “metsten” dan met andere groepen. Ik fungeerde vaak als keeper, omdat ik geen voetbalster was en liever lui dan moe. De club had mij als voorzitter aangesteld. Ik neem aan, omdat ze het mij toevertrouwde de vrede in de club te bewaren.
Hoogtepunt was het verzoek van een “echte” club om als sparring partner voor een van hun elftallen te fungeren. Maar met de tijd verliep de club: een aantal spelers werd lid van een echte voetbalclub, verhuisden of had andere bezigheden. Wij werden lid van wat toen nog gewoon HFC heette. Zo eindigde vv GE, maar we bleven wel met de kas zitten. Er was nog dertien gulden veertig in kas. Wat moesten we daarmee aanvangen? Het was de tijd van de grote watersnood ramp in 1953. De Haarlemse krant hield een inzameling voor de slachtoffers en publiceerde dagelijks de binnengekomen giften. Zo haalde vv GE toch nog de krant: “vv GE fl.13,40”.
Cricket.
Het voetbal ging over in cricket. Aan de Spanjaardslaan in Haarlem liggen de voetbalvelden van HFC. In de zomer werden deze velden gebruikt door de cricketclub Rood en Wit. Zo kwam ik in aanraking met de cricketsport. Als jongetje deed ik aan de pupillen competitie mee. Dat waren stoere elftallen genoemd naar de grote cricketlanden. Ik speelde in Nieuw Zeeland. Dit verhaal gaat over mijn drie etappes in Cricketland.
Er zijn veel zomersporten in Nederland: honkbal, softbal, kastie, trefbal. Deze worden gespeeld met een bal, een slaghout, een opgooier, het hollen voor punten, een vanger en mensen in het veld om de weggeslagen bal op te vangen en terug te gooien. Zo ook cricket. Dan heten de genoemde onderdelen: een cricketbal, een bat, een bowler, runnen, een wicketkeeper en fielders. Dat lijkt mij voorlopig voldoende uitleg. Het spel is eenvoudig, maar heeft de op een na uitvoerigste bundel spelregels. Alleen de golfsport heeft er nog meer. Er zijn honderden regels voor alle mogelijke en zelfs voor onmogelijke gevallen. Elke beweging is streng gereglementeerd.
Ik had en heb moeite met het gooien van een bal. Ik kan hem boven de schouders niet veel vaart en juiste richting geven, ondanks vele goed bedoelde adviezen. Gelet op deze handicap lag de rol van wicketkeeper voor mij voor de hand. Ik leerde bij een aangooi mijn lichaam in de vermoedelijke baan van de bal te brengen om te voorkomen dat de bal door zou schieten en de tegenpartij extra punten zou kunnen bezorgen.
Zo als bij het voetballen werd cricketen voor mijn broers en mij ook een straatsport. Naast ons huis was een toegangspad van een geschikte lengte om de tennisbal te bowlen en weg te slaan bij voorkeur langs de opgooier (bowler) de straat op. Als de bal de stoep aan de overkant haalde, gold dat voor vier punten, als die in de tuin van de overburen terecht kwam was dat zelfs goed voor zes punten. Bij het ouder worden werd er ook beter en harder geslagen, tot het moment dat de bal niet in de voortuin van de buren belandde, maar door hun ruit ging. Dat was een probleem: gold dit nu ook voor zes punten of juist niet? We maakten een nieuwe regel: dóór de ruit was zes punten aftrek. Dat leek ons een voldoende maatregel om verdere voltreffers te voorkomen.
Mijn eerste echte baan werd een opleidingsplaats bij het gerecht in Alkmaar. Wij, het jonge gezinnetje van Peta en mij, namen hun intrek in Alkmaar. Het jaar daarvoor was daar juist een cricketclub opgericht. Dat bood mij een sportbezigheid en het gezin een verblijf op een ruim grasveld en ontspanning. De club bloeide: vier elftallen, dames cricket en een jeugdafdeling. Boven het Noordzeekanaal waren toen drie cricketclubs actief: in Den Helder, in Alkmaar en in de Zaanstreek. Zomers werden de zaterdag middagen goed besteed.
Maar het cricket bleek als sport in Nederland kwetsbaar. De belangstellig liep terug, cricketers stapten over naar tennis met een gevarieerder clubleven. De hockeyvelden werden kunstgras, ongeschikt voor het cricketen. Wat ook niet hielp was het eenzijdige beleid van de hockey bobo’s. Hun belangstelling was uitsluitend gericht op het tophockey, een Nederlands elftal dat meetelde, al was het maar met een elftal waar een belangrijk deel van de spelers niet in Nederland was geboren. Toen de Cricketclub Alkmaar als laatste boven het Noordzee Kanaal ter ziele ging en een bericht naar de bond stuurde om te melden dat ze hun laatste elftal uit de competitie moest terugtrekken wegens gebrek aan leden, was de reactie van het bondsbestuur een berichtje dat de club een boete kreeg voor het niet opdagen in een competitie wedstrijd. Het bleef verder ijzig stil. De belangstelling van de top voor het cricket anders dan in de paar grote cricketsteden was nul. De teloorgang van deze sport in Nederland is ook hieraan te wijten. Een dode sport en een kunstmatig in leven gehouden Nederlands elftal heeft mij van deze sport vervreemd.
Het zijn van cricketer en rechter leidde bijna automatisch tot het voorzitterschap van de tucht commissie. Dit bracht mij onvoorzien in een lastig parket. De wereld cricket bond voerde een streng beleid ten aanzien van drugs. Zelfs het kleinste spoortje leidden tot de minimum straf van twee jaar uitsluiting. In Nederland kennen wij geen minimum straffen. Hier is het de rechter die de straf bepaalt rekening houdende met alle omstandigheden en de persoon van de aangeklaagde. In een zaak waarin een speler nog sporen van een pilletje dat hij enige dagen eerder op een feestje had geslikt, vertoonde moest dit tot twee jaar uitsluiting van de cricket velden leiden, hoewel de overtreding niets met een sportprestatie van doen had. Dit was de tuchtcommissie te dol. De straf werd zeer aanzienlijk ingekort. Regels van internationale sportbonden hebben slechts gelding voor zover het die sportgebonden gedragingen betreft. De brief met protest hierover van de wereld cricket bond verdween onbeantwoord in de prullenbak. Dit heeft zich enige malen herhaald. De Wereld Cricketbond heeft in Nederland buiten het cricket gebeuren niets te vertellen.
De secretaris van de cricketbond die bij tuchtzaken als eisende partij aanwezig moest zijn, heeft ons meermalen voor niets naar Den Haag laten reizen door zelf zonder waarschuwing of excuses afwezig te zijn. Dit alles was voor mij voldoende om een nieuwe termijn als voorzitter van de tuchtcommissie voorbij te laten gaan.
Na mijn pensioen ben ik toegetreden tot SGS, Still Going Strong. In eigen woorden “de oude lullen club” van het cricket, een club voor de oudere en wat stijver wordende cricketer. Geen eigen terrein of clubhuis, maar een vereniging die voor haar leden bij andere clubs wedstrijden organiseert. Hier maken een groep nog wat ouderen cricketers deel van uit, die zo ’s zomers op ieder dinsdag ergens in Nederland onder elkaar een cricket dag houden. Deze werd altijd besloten met een “derde inning”. Het 0-0 bier was een uitkomst.
Uit West-Friesland waren maar twee deelnemers: Jan Hoep en mijzelf. We reisden met de auto naar verre cricketvelden. Dat schiep een band. Jan was een echte Westfries. Zijn achternaam Hoep was ontleend aan een deel van Schagen, dat Hoep heet. Hij reed heen en ik reed terug, omdat Jan na de wedstrijd graag “een potje bier” dronk. Wij waren doorgaans de laatsten die vertrokken. Er groeide een bijzondere vriendschap tussen ons. Jan was een echte cricketer. Hij kwam uit de bouwwereld, waar hijzelf ook werkzaam in was. In zijn jongensjaren was hij met zijn vader na echtscheiding van zijn ouders in Zuid-Afrika terecht gekomen. Jan heeft daar een Engelse kostschool doorlopen en werd daar tot een goede cricketer opgeleid.
Jan was intelligent en had een bijzonder gevoel voor het recht. Naast cricket was dit een regelmatig gespreksonderwerp. Jan en mijn vrouw Peta konden het ook goed vinden. Hij kwam op ongezette tijden bij ons langs, meestal onaangekondigd, maar niet minder welkom. In de kersentijd had hij een adresje voor heel bijzonder mooie kersen. Toen ik een keer thuis kwam en een zak kersen op de stoep aantrof, wist ik dat Jan was langs geweest.
Maar de tijd stond niet stil. Wij werden alle twee tachtigers met lichamelijke gebreken. Jan werd door een akelige kanker getroffen, waar geen ontkomen aan was. Ik stond voor een grote hartingreep. Ik zocht Jan op. We hebben een halfuurtje gepraat tot we beiden moe waren. We wisten alle twee dat we elkaar nooit weer zouden zien. “Dag Reurt” zei Jan. “Dag Jan”.
Correspondentie schaak.
Al in de middelbare schooltijd schaakte ik graag, maar het ontbrak mij aan de rust om zetten systematisch te analyseren. Ik speelde veel te snel, wat niet erg opschoot. Het correspondentieschaak bracht uitkomst. Aan voldoende tijd voor het club schaken ontbrak het mij, maar als forens en ter ontspanning door inspanning was het bestuderen van een schaakstelling een positieve tijdbesteding.
Het werkte zo: je speelde meerdere of zelfs vele partijen tegelijkertijd. Voor een binnenlandse partij kreeg je dertig dagen voor tien zetten. Op speciale briefkaarten gaf je de data van ontvangst en van jouw verzending met de zet die jij doet. Dat geeft ruim tijd om in alle rust op een zet te broeden.
Ik had het geluk snel in de hoogste klasse terecht te komen. Die gaf toegang tot het internationale correspondentie schaak en verschafte ook een rating. Het bleek dat de Oost-Europese landen achter “het ijzeren gordijn” veel correspondentie schakers telden. De plaatselijke overheden hadden daar kennelijk geen bezwaar tegen. Het was zonder afspraak een regel de schaakkaart met bijzondere postzegels te frankeren. Er waren landen met een onregelmatige post verzending en ontvangst. Dan kon een zet soms weken onderweg zijn. Je moest de opgegeven datum van ontvangst voor zoete koek aannemen: aangetekend met bericht van ontvangst was te kostbaar voor iedere zet. Eens schreef de Roemeense schaakbond trots 45 deelnemers in. Geen van deze 45 heeft ooit een schaakkaart beantwoord.
Eens trof ik een Franse tegenstander woonachtig in Ozoir de la Ferrière vlak bij Parijs. Het bleek een Griekse pianist te zijn, getrouwd met een Franse vrouw. Dat gaf veel contact. Bij een van onze bezoeken van Parijs zijn wij bij hen te eten genood. Na het diner speelde hij een sonate van Beethoven voor ons. Ook na de officiële partij zijn we blijven schaken.
Tot de computer spelbreker werd. Lange tijd kon de computer het nog niet van de mens winnen. Wel was deze al snel geschikt voor de opslag van openingstheorieën en partijen. De ontwikkelaars van de computer hebben speciaal het schaken uitgekozen om hun kennis en kunde op hun gebied te stimuleren. Er werden onderlinge pc-schaak tournooien gehouden. Daar namen allengs ook echte schakers aan deel. Op een goede (of slechte) dag kwam het wereldnieuws: de pc had de wereldkampioen schaken verslagen.
De ontwikkeling van de schaakcomputers nam een grote vlucht. De correspondentie schakers moesten hierin meegaan om “bij” te blijven. Op het laatste zond men elkaar computer zetten toe. Dit was het einde van het correspondentie schaak. Het computerschaak heeft zijn intreden gedaan. Maar dat was voor mij niet aantrekkelijk.
Rumoer ter zitting.
Een zittingsincident kan in deze verzameling niet ontbreken. Op de rol stond een kort geding over huiselijk geweld. De vrouw beklaagde zich dat zij mishandeld werd en eiste dat zij hiertegen beschermd zou worden. Daags voor de zitting deed haar advocaat namens haar het verzoek om bescherming ter zitting door de parketpolitie. Deze was dan ook stand-by en de bodedienst was gewaarschuwd voor eventuele moeilijkheden.
Al voor de zitting was er geschreeuw en gestommel op de gang. Het was duidelijk dat de parketpolitie moest optreden en iemand verwijderde, wat niet zonder geraas en kennelijk met enige moeite gebeurde. Toen de zaak werd uitgeroepen kwam de bode melden dat de vrouw wel was verschenen, maar in dronken toestand agressief was. Het moed indrinken was kennelijk uit de hand gelopen. Zij moest door de parketpolitie worden verwijderd. De ook verschenen man bood namens zijn vrouw excuses aan. Van de zaak werd niets meer vernomen.
Ik ben gelukkig geweest nooit rumoer of geweld ter zitting te hebben meegemaakt, met één uitzondering. Het was nog in de tijd dat mensen, die wilden scheiden bij de rechter moesten komen voor een verzoeningspoging. Deze verplichting is inmiddels afgeschaft. Deze verzoeningspogingen leverden in Amsterdam heel drukke zittingen op. Vele tientallen zaken op een ochtend in twee zittingzalen voor de even zaken en oneven zaken. Per zaak was vijf minuten uitgetrokken. Het wekelijkse hoogtepunt voor de bodendienst. De scheidende vrouw en man werden achter in de zaal binnen gelaten, liepen naar voren, gingen zitten, de personalia werden geverifieerd en de kernvraag gesteld: “Blijft U bij de eis tot echtscheiding.” Bij een bevestigend antwoord stelde de rechter dan de datum vast voor het verder procederen en de betrokkenen konden de zaal voor verlaten. Zo volgens dit model gebeurde het dat een vrouw en man voor de rechter gezeten bij de eis tot echtscheiding bleven en na de vervolgdatum vernomen te hebben opstonden om de zaal te verlaten. Achter in de zaal zag ik alweer het hoofd van de bode om de volgende zaak binnen te laten. De vrouw liet de man voorgaan bij het verlaten van de zaak, maar op het moment dat hij over de drempel stapte gaf zij hem een enorme schop tegen zijn achterste. De man vloog de zaal uit. De vrouw keerde zich naar mij om en zei: “De echtscheiding is nu geregeld, maar die had hij nog tegoed.” Tevreden verliet zij de zaal.
Bij veertiende herhaling.
Ik werkte tijdelijk als openbaar aanklager voor de simpelere strafzaken. Daar zijn twee soorten van: de overtredingen en de misdrijven. De overtredingen waren toentertijd voor de kantonrechter, de misdrijven voor de rechtbank. Er waren vier uitzonderingen op deze regel, overtredingen die toch door de rechtbank behandeld werden. Dat waren “diefstal van te velden staande gewassen” en “openbare dronkenschap”. De andere twee ben ik vergeten. De openbare dronkenschap had nog een bijzonderheid: bij de aanklacht en de veroordeling moest het aantal al eerdere gelijksoortige overtredingen worden vermeld. Kennelijk bedoelde de wetgever, dat een oplopend strafbeleid zou worden gevoerd..
Deze bijzondere overtredingen werden bij de strafzittingen van de rechtbank Alkmaar doorgaans aan het eind van de ochtend zitting gepland. In Alkmaar was een verzorgingshuis voor oudere mannen. Dit was eigenlijk de enige leverancier van processen-verbaal betreffende openbare dronkenschap. Op een ochtend in oktober was weer tot slot van de zitting zo’n zaak gepland: openbare dronkenschap dertiende keer gepleegd. Toen de verdachte binnenkwam was duidelijk dat de veertiende overtreding er aan zat te komen. Op de weg van het verzorgingshuis naar de rechtbank bevonden zich zeven kroegen. De zitting verliep zoals gebruikelijk. Het vaste tarief was twee dagen hechtenis. Daar ging de verdachte ook van uit, maar hij had een bijzonder slotwoord. Hij vroeg of hij deze twee dagen met Kerstmis mocht uitzitten. “Dan is het eten in het Huis van bewaring beter dan in het Verzorgingshuis.”
Emoties.
Er was eens een Standvaste koor van wel tachtig zangeressen en zangers. Ze zongen vierstemmig, sopranisten, altisten, tenoristen en bassisten, uit volle borst en met vuur en passie. Iedereen genoot ervan: het publiek en de koorleden zelf. Bij het vieren van het vijfjarig bestaan werd zelfs een plaatje gemaakt.
Toen gebeurde er iets ergs. Het plaatje werd een succes. Het werd veel verkocht en geld stroomde in de clubkas. Daar was de vereniging niet tegen opgewassen en het gezelschap viel uiteen in twee partijen. De dirigent hoorde tot de ene groep, de bladmuziek was in handen van de andere: De breuk was niet meer te lijmen, zij gingen ieder hun eigen weg. De ene groep hield een ledenvergadering. Die besliste dat de naam Standvaste Zingers aan die groep toekwam. Twee dagen later hield de andere groep een ledenvergadering. Die vergadering besliste dat de naam Standvaste Zingers aan hun groep toekwam. De twee groepen kwamen er niet uit. Dus gingen zij naar de kort geding rechter.
Op het moment dat ik de rechtszaal binnen kwam zaten alle tachtig leden al in de zaal. Iedereen, ook hun advocaten hadden een Surinaamse achtergrond. De griffier en ik waren de enige uitzondering. De partijen waren goed uit elkaar te houden, want de ene partij zal links en de andere rechts. Het middenpad scheidde hen. Iedereen in de zaal volgde de gebeurtenissen ademloos en leek persoonlijk met mij te willen spreken. Met alle tachtig heb ik oogcontact gehad. De beide advocaten voerden het woord wat eigenlijk het zelfde betoog was: in de gehouden ledenvergaderingen was een besluit genomen dat gevolgd moest worden. Bij navraag bleek dat bij deze vergaderingen leden van de andere groep niet waren toegelaten.
Ik nam het woord. De spanning was op ieders gezicht te lezen. Ik stelde voor dat beide partijen de Standvaste Zingers zouden blijven heten maar met een verschillend achtervoegsel. Ik stelde voor “De Standvaste Zingers Amsterdam” en “De Standvaste Zingers Nederland”. De verbazing was algemeen. Beide groepen verlieten onder leiding van hun advocaat voor overleg de zaal, waarbij zorgvuldig werd vermeden dat in het middenpad enig contact tussen de partijen was. Zij trokken zich ieder in een uiterste hoek van de gang terug en begonnen alle tachtig tegelijkertijd te praten.
Na korte tijd keerden de beide partijen terug in de rechtszaal in omgekeerd ritueel. De beide advocaten verklaarden dat hun cliënt akkoord ging met het voorstel. Daarop wees ik de partijen erop dat ieder de eigen proceskosten moest dragen en ik wenste beide koren nog een goede zangtoekomst.
Toneel.
Toneel is de nagespeelde werkelijkheid. Het is leuk, het is kritisch en soms een plaats om je in te verstoppen. Als acteur kruip je in de huid van een ander, verdiep je je in deze ander en treedt jezelf terug. Voor verlegen mensen is het vaak een bevrijding een ander dan zichzelf te mogen spelen, een soort therapie. Ik zat op een Montessori lagere school, waar veel aandacht was voor ontwikkeling van de jonge geest. Er werd veel toneel gespeeld en geïmproviseerd.
Daar had ik plezier in en bedacht een toneelstuk over de hunnenbedden in Drenthe, dat als afscheid van de zesde klas is opgevoerd. Kennelijk was dit doorgegeven aan het Coornhert Lyceum waar ik naar toeging, want ik mocht in de een-acter gespeeld door de eersteklassers “Hoe de schout zichzelf aan de schandpaal bracht”, de schout spelen. Op deze school was een leraar Nederlands, Ruygrok genaamd, die een toneel specialist was en een groep leerlingen om zich heen verzameld had, waarmee hij mooie voorstellingen maakte. Uit deze groep zijn meerdere bekende acteurs en actrices voort gekomen. Om met deze groep mee te mogen doen, was bijzonder. Ik ben later nog actief geweest op het toneel in de studententijd, het dorpstoneel en samen met Peta bij Het Zoldertheater in Wadway.
Het toneel spelen ontwikkelt de stem. Het spreken in lokalen en grote zalen, zo dat ook de achterste rij het kan verstaan, vereist een rustige voordracht, adembeheersing en een goede articulatie. Het onderwijs kan hierover mee praten. Een logopediste heeft mij hierin de weg gewezen, waar ik later als rechter de vruchten van mocht plukken.
Opera’s en musicals zijn heel wat anders dan toneel. Peta deed al vroeg mee in het Aerdenhouts Kindertoneel met kinderzangspelen. Zo trad zij achtereenvolgens op als vogeltje, hoofdvogeltje en vrouw van de reus. In mijn lagere school werd “Jantje in Modderstad” gebracht. Men beijverde zich mij het zingen onmogelijk te maken. Voor dat doel kende dit zangspel de rol van “doof stomme zeepman”, waarmee ik werd belast. Het was mijn tijd van “baard in de keel”. Een herkansing kreeg ik pas in de zesde klas van de middelbare school. Er werd ter ere van het vijftienjarig bestaan van de school een zelfsamengestelde musical uitgevoerd, genaamd “Van twee tot een”. Dit sloeg op de hereniging van de beide locaties van de school. Het ging over een school waar alle leerkrachten weggelopen waren en de leerlingen de schoolleiding overnamen. Voor mij was de rol van rector weggelegd, onder de uitroep “Reurt Rector”. Maar hoogtepunt was het optreden van leraren en leraressen zelf als leerlingen van een ondeugende klas uit het verleden.
Provo en Maagdenhuis.
Het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht in Amsterdam heeft in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw geleden onder de agressie van opstandige groepen als “Provo” en “de Krakers”. Het is het meest geteisterde gebouw van de rechtspraak. Er kon geen protestoptocht worden gehouden, of deze deed het Paleis van Justitie aan. Dagelijks werd het vol gekalkt met leuzen. Vooral de Krakers beweging liet zich gelden, omdat de rechtspraak als oorzaak van het gebrek aan woningen werd gezien. Deze rellen vonden het hoogtepunt in 1966 ter gelegenheid van het huwelijk tussen prinses Beatrix en Claus von Amsberg.
Toen ik in die jaren eens naar buiten keek, zag ik een grote groep mensen, schreeuwend en wel, voortgedreven door de politie met getrokken wapen. Enige tijd later zag ik de politie met getrokken wapen weer langs komen, nu voort gedreven door de menigte. Dat in al die jaren geen slachtoffers zijn gevallen, heeft mij met bewondering en dankbaarheid voor het Amsterdamse politiecorps vervuld.
Het was de tijd dat er in de zittingzaal wel met potten verf naar de rechters werd gegooid. Na zo’n incident heeft de toenmalige president Asscher zijn griffiers opdracht gegeven om, zodra zij in het publiek een arm omhoog zagen gaan, terstond naar beneden te duiken.
In mei 1969 vond de eerste Maagdenhuis bezetting plaats door studenten, die meer inspraak wilden in het Universiteitsbestuur. Deze bezetting eindigde met een ontruiming door de politie.. De overheid besloot tot vervolging van alle aangehouden bezetters. Dit betekende veel politierechterzittingen aan de Prinsengracht in woelige tijden. Op een van die zittingen verscheen Sinterklaas op de publieke tribune. Deze werd door de parketwacht met de nodige eerbied weer op straat gezet en de zitting werd hervat. In de eentonigheid van zaken een welkome afleiding. Provo was toen nog niet uitgeraasd.
Het bekladden van het Justitiegebouw aan de Prinsengracht was de autoriteiten een doorn in het oog. Een aannemer kreeg de opdracht het hele gebouw zodanig te behandelen dat de verf gemakkelijk verwijderd zou kunnen worden. De aannemer moest ervoor zorgen dat het gebouw bij oplevering schoon zou zijn. Deze aannemer zag hiertoe alleen kans, als het gehele gebouw in hoge hekken zou worden geplaatst: alleen een kleine toegang bij de ingang bleef open. De sociale advocatuur zag hier de kans schoon de eisen voor betere beloning van pro deo zaken kracht bij te zetten. Het gebouw werd door een eenvoudige ingreep geheel van de buitenwereld afgesloten. Een advocaat die zo ook ingesloten werd kon dit niet verdragen en probeerde zelf klauterend over het hekwerk naar buiten te komen. Dat had hij beter niet kunnen doen. Van binnen uit werd de politie gealarmeerd, die zich gereed maakte het Paleis te ontzetten. Dit werd ten slotte voorkomen door overleg tussen de betrokken advocaten en in het gebouw aanwezige rechters. Na een uur werd de afsluiting vrijwillig opgehe
De tijd van de rellen aan de Prinsengracht is voorbij. Die gracht is een muziek idylle geworden. Het Gerechtshof zetelt nu in een Paleis aan het IJ, de rechtbank op de Zuidas.
De Hakkelaar.
De Hakkelaar was het eerste mega proces gericht tegen de drugscriminaliteit. Het vertoonde al de kenmerken die de latere soortgelijke zaken ook zouden dragen. Vele zittingsdagen, dagelijkse publiciteit en een uitvoerige verdediging. Na geruchten over een bevrijdingspoging werd de verdachte per helikopter aangevoerd. Het proces ontwrichtte de dagelijkse rechtspraak bij gebreke aan speciale zittingsbunkers zoals later in gebruik. Er was voor het eerst een “persrechter” aangewezen, die vooral de media begeleiden en van informatie en uitleg voorzag. Een succes. De betrokken rechters waren tevoren al vrijgesteld voor dossier studie.
Een megazaak vraagt een grote investering vooral in studie, zittingen en veiligheid. Als een van de rechters niet in staat is vonnis te wijzen door ziekte of een wraking moet het hele proces opnieuw. Een onmogelijke klus. Vandaar de gewoonte een vierde rechter het hele proces te laten meelopen, zodat die een ontstaan rechtersgat terstond zou kunnen vullen. Extra middelen voor dit alles werden door het Miniserie van justitie maar mondjesmaat en ad hoc toegestaan.
Zo’n megazaak kan eindeloos duren. De verdediging, gefinancierd door de verdachte zelf, haalt alle mogelijke en ook onmogelijke verweren uit de kast. Dit zijn veelal een beroep op een van de vele procedure voorschriften in het Wetboek van Strafvordering. Zo zijn met een megazaak vaak maanden gemoeid. In de loop der jaren zijn de megazaken gegroeid in last en tal. Opknippen van zaken is niet altijd handig, omdat een rechter die de ene zaak heeft beslist, kans loopt gewraakt te worden in een verwante zaak, omdat hij al een oordeel heeft gegeven.
Dit alles heeft zijn twijfelachtig hoogte punt in het Marengo proces gevonden. Zes jaar, verscheidene moorden, talloze verdachten en neven zaken als uitvloeisel hiervan. Ook in de strengst bewaakte gevangenis bleek de hoofdpersoon zijn organisatie nog te sturen. Advocaten die de hoofdverdachte bijstonden zijn tussen de wielen geraakt. Vele jaren interessante berichtgeving in de media. In deze zes jaar is de drugswereld verder gegroeid.
Plukdag.
Ons stukje grond bij het Veldhuis in het dorp Oostwoud, het Eiland genaamd, wordt van ons huis gescheiden door een veenriviertje, de Egboet. We moeten om er te komen met een boot oversteken. Wij punteren dat stukje. Het is grasland. Het heeft ons geïnspireerd tot een moestuin, vruchtbomen en tot het houden van schapen.
Mijn moeder is een Venema, een Groningse familie. Haar vader, mijn opa, is op een boerderij in Meeden geboren. Ik heb deze opa niet gekend, maar hij heeft nog net van mijn komst weet gehad: hij stierf in augustus 1940, ik werd geboren in oktober 1940. Ik ben naar hem vernoemd: Reurt, een Groningse familienaam die in onbruik is geraakt. Zo ben ik van vaderskant geheel en al Amsterdam, en van moederskant Haarlem en het Boerenland.
Ik werd als rechter geacht thuis te werken en voor zittingen naar de Prinsengracht in Amsterdam te komen. Dat betekende dat wij zelf de schapen in de gaten konden houden en niet op de hulp van buren waren aangewezen. De schapen werden ook gedekt, zodat er lammetjes kwamen. Peta en ik gingen dan eerst bij een schapenboer oefenen hoe een Texelse schaap ter wereld komt. Later kochten wij schapen in april en verkochten we die weer terug aan dezelfde boer in Oktober voor de begrazing van het Eiland. De Blauwtong vlieg heeft hier roet in het eten gegooid.
Op het Eiland was een moestuin: aardappelen, uien, koolsoorten en boontjes. Maar een groot succes is dat nooit geworden. De vereniging Pom, die in de provincies zich inzet voor de oude vruchtboom rassen, heeft op het Eiland veertien appel-, peren- en pruimenbomen gepland en afgeschermd voor de schapen. De oogsten waren wisselvallig, soms heel mager, maar ook wel overvloedig. Bij royale oogsten riepen wij kinderen en kleinkinderen op voor een Plukdag. Een beroep op hen was nooit tevergeefs. Een plukdag levert veel appels en peren en warme gezelligheid.
Moe.
Na twee jaar als raio bij het parket in Alkmaar deed ik mijn intrede in de rechtbank Amsterdam als griffier van een strafkamer. Ik had in Alkmaar al twee jaar strafrecht ervaring opgedaan. Een van de rechters in Amsterdam vertelde mij later, dat in de loop van dat opleidingsjaar hij voor mijn beoordeling begon te vrezen, omdat ik in het raadkameroverleg zonder terughouding meepraatte, wat kennelijk toen nog geen gewoonte was en de kamerpresident zich daar wel aan geërgerd had. In Alkmaar was dat gewoon geweest en werd het juist geanimeerd. Maar deze rechter was verbaasd toen bij de vaststelling van mijn beoordeling de kamervoorzitter juist mijn inbreng op prijs bleek te stellen en wel toekomst voor mij in de rechtbank zag.
Ook nadien heb ik mij niet beperkt tot het traject tussen mijn in-, en uitbakje, maar heb me ook met het verdere administratieve verloop van zaken bemoeid. Bij de jaarlijkse beoordeling was een item “Omgaan met personeel” gekoppeld aan een waarderingsschaal A-E waarbij een A tot direct ontslag moet leiden. Standaard was voor iedereen het neutrale “C”. Tot mijn verbazing prijkte daar op een gegeven moment een “D” op mijn beoordeling. Het administratieve personeel had zich welwillend over mij uitgelaten.
Dit optreden had ook tot gevolg dat ik meer betrokken raakte bij administratieve procedures. Uit nieuwsgierigheid werkte ik ook bij de Raad van beroep om te leren wat daar nu eigenlijk omging. Toen het Ministerie van Justitie landelijke commissies optuigde om een begin te maken met een werklastmeting systematiek, stuurde de rechtbank Amsterdam mij daarop af. Veel belangstelling leefde in de rechtbank niet voor dit onderwerp. Ik was er niet op uit geweest, maar het interesseerde mij wel. Zo kwam ik onder de aandacht van het ministerie, die daarna menig beroep op mij heeft gedaan. Bij de integratie van de gerechten deed ik mee met het implementeren van de Raden van beroep bij de rechtbanken. In het grote Berenschot onderzoek over de structuur en werkwijze van de nieuw gevormde gerechten werd ik voor de stuurgroep uitgenodigd.
In 1988 mocht ik aan de slag in de rechtbank Alkmaar als president. Vijf goede jaren bij een vertrouwd en ontspannen gerecht. In 1992 nodigde de president van het Gerechtshof te Amsterdam mij uit voor een lunch in de Leidsestraat te Amsterdam buiten het gebouw van het Hof. Er moest iets bijzonders aan de hand zijn. De zittende president van de Amsterdamse rechtbank had te kennen gegeven met pensioen te zullen gaan. De hofpresident polste mij naar ik begreep mede namens het Ministerie voor de vrijkomende functie. Ik heb hem toen ingelicht over het oorlogsverleden van mijn ouders. Amsterdam is een stad, die in de oorlog zeer geleden heeft en een groot aantal Joodse inwoners telt. Ik wist dat dit oorlogsverleden bekend was ook binnen de rechtbank. Ik verraste de Hof president hiermee. Hij dacht hierover na. Maar hij zei: “Nee Reurt, dat verandert de zaak niet. De rechtbank heeft jouw ervaring in deze tijd van reorganisatie en integratie van gerechten nodig.”
Ik werd benoemd tot president van het toen grootste rechterlijke college zonder lid te zijn van enige politieke partij of kerkgenootschap. Nimmer is er gedurende mijn gehele rechterlijke opleiding of loopbaan door wie dan ook hiernaar gevraagd. Ik vraag mij weleens af in hoeveel landen ter wereld dit mogelijk zou zijn geweest. Ik ben trots op mijn land. Toch
bestaat deze situatie niet al heel lang. Toen ik als r.a.i.o. mijn intrede deed in Alkmaar was daar net gegniffeld, omdat er een Hervormde persoon was benoemd op een Gereformeerde plaats, kennelijk per vergissing. In ieder arrondissement waren voor de verschillende denominaties een vast aantal rechtersplaatsen gereserveerd. Ook hier heerste de verzuiling. Toen ik in 1988 in Alkmaar terugkeerde als president heb ik nimmer meer iets over vaste-godsdienst-rechersplaatsen vernomen.
In 1993 trad ik aan voor wat tropenjaren zouden worden. De rechtbank telde toen vierhonderd werknemers, waaronder tachtig rechters: de grootste rechtbank in Nederland. Bij mijn afscheid in 2002 waren het duizend werknemers, waaronder tweehonderd rechters. Een groei door integratie met de Raden van beroep en de Kantongerechten, de geboorte van een nieuwe afdeling vreemdelingenrecht
De Bijbel.
De opleiding tot rechter heeft na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe inhoud gekregen. Voor vijfentwintig jong afgestudeerde juristen werd tweemaal per jaar na een selectieprocedure een benoeming tot rechter in opleiding (RAIO) opengesteld. Deze hield in: drie periodes van telkens twee jaar, bij een rechtbank, bij een parket en in de maatschappij. Dat laatste werd meestal een advocatenkantoor. Zo ook voor mij. Peta had al vele jaren een goede vriendin, die net als zij een juridische vriend had. Deze beide vrienden konden het ook goed met elkaar vinden, de een in de advocatuur, de ander in de RAIO-opleiding.
Deze mooie opleiding bestond in mijn tijd nog niet zo lang. Zowel de advocatuur als de raio’s moesten hierin hun weg nog zoeken en vinden. Wij wisten het zo te plooien dat ik mijn advocaten stage bij mijn vriend op diens kantoor kon vervullen. Ik was voor dat kantoor de eerste raio en mijn plaats was nog onduidelijk. Enerzijds een plaats bij de reguliere stagiaires, anderzijds iemand die al vier jaar in de keuken van de rechtspraak heeft gekeken. Bij de rechters zijn veel oud-advocaten, maar bij de advocatuur maar zelden een oud-rechter. Vooral voor procedure vragen werd een raio graag geconsulteerd.
Tijdens mijn eerste advocaatdagen kwam er op kantoor een ongebruikelijk verzoek binnen van een Engelse advocaat van een bevriend kantoor. Deze riep de hulp in voor een privé zaak. Zijn zoon was op reis gegaan en was in Amsterdam bij een sekte terecht gekomen. Die wilde hij niet meer verlaten. Het contact was verbroken, alleen een vaag adres was bekend. Geen van de aanwezige advocaten had tijd of trek in deze klus. Een goed idee: we sturen onze nieuwe RAIO er op af. Dit werd mijn eerste zaak.
Gewapend met een naam en een vaag adres ben ik erop uitgetrokken zonder enige illusie dat ik iets zinnigs zou kunnen uitrichten. Gekomen in de buurt van het adres heb ik eerst aan passanten naar de sekte geïnformeerd. Volgens hen was het een christelijke sekte. Zij wezen mij een deur, waar ik ten slotte heb aangebeld. Mij stond een argwanende meneer te woord, die bleek de sekte leider te zijn. Toen ik mij als advocaat bekend maakte, was alles argwaan. Ja, de betrokken jongeman woonde bij hen, maar meer wilde hij niet zeggen en met advocaten en de wet wilde hij niets te maken hebben.
In de tijd dat ik nog aan een theologie studie dacht heb ik wel met sektes kennis gemaakt. Ik wist dat doorgaans de wet geen rol van betekenis voor hen speelt en dat uitsluitend vanuit de Bijbel te argumenteren viel. Nu is dat niet zo eenvoudig, omdat je dan nog heel wat kanten op kunt, maar het ouderlijk gezag is in de Bijbel buiten kijf. Ik was nog Bijbelvast genoeg om vindplaatsen te noemen. De sfeer van het gesprek veranderde. Het was mijn eerste zaakje als advocaat en ik had kennelijk de gebruikelijk advocatentoon nog niet te pakken. Voor de leider van de sekte was het een verrassing om niet met wetteksten maar met het Bijbelwoord te worden aangesproken.
Er ontstond iets van een dilemma tussen het belang van een sektegenoot en het Bijbelwoord. De leider kwam op een idee. Hij ging met de verloren zoon praten, daarna belde hij zijn collega sekte leider van de Londense tak. Deze had nog wel een plaatsje vrij. Zo kwam de afspraak tot stand dat de zoon naar Londen zou vliegen en daar door een sekte genoot op het vliegveld zou worden opgevangen.
Alles kwam ineens in beweging. De zoon ging pakken en ik ging bellen: een spoed ticket voor Londen en een telefoontje aan de ouders met de aankomst gegevens. Het telefoon nummer had de zoon mij verschaft. Aansluitend in mijn eend naar Schiphol. In mijn zenuwen kon ik Schiphol niet zo snel vinden. Maar wij kwamen toch nog tijdig aan en ik zag hem achter de douane verdwijnen een onzekere toekomst tegemoet. Terug naar het kantoor was het ijs definitief gebroken. Later kreeg ik de dankbrief van de ouders aan het kantoor onder ogen. Men had elkaar op het vliegveld getroffen, maar de zoon was onwrikbaar in zijn besluit zich bij de sekte aan te sluiten. Er waren wel afspraken gemaakt over het contact met de ouders.
Muziek.
Alle soorten muziek. Ik ben er mee opgegroeid. Mijn ouders maakten samen veel kamermuziek en betrokken ons, hun vijf zonen, hierbij. Mijn oudste broer is al zijn hele leven een ontembare jazz muzikant. Een andere broer speelde alle soorten muziek op vele instrumenten, maar heeft in de zigeuner muziek zijn grote uitlaatklep gevonden. Ik was van meet af aan van de klassieke muziek: pianoles en blokfluit. Van bladmuziek werd ik blij. Op de middelbare schoolleeftijd ging ik vaak in het weekend naar de muziek uitleen en kwam met van alles terug. Op een gegeven moment wilden mijn ouders, die met een cello spelende broer trio’s speelden, de pianokwartetten van Mozart leren kennen. Maar daar is een altviool voor nodig. Er werd er een op de kop getikt en aan mij ter hand gesteld. Ik kreeg lessen voor dit instrument. Later werd GertJan mijn leraar voor het leven. Hij heeft mij in de opbouw eerst de streken en knepen van het vak bijgebracht, en vele jaren later in de afbouw als gevolg van ouderdom ook hierin begeleid.
Ik heb met collega juristen pianokwartetten gespeeld. Wij speelden alleen onbekende stukken, die ik opscharrelde, zo’n een keer in de maand. Omdat onze muziektechnische vaardigheden te sterk verschilden had studeren op een stuk weinig zin. Ik kon mij door een onbekend stuk heenslaan, maar studie maakte het niet veel beter. Dit heeft meer dan dertig jaar geduurd, totdat de pianist, de kern van een pianokwartet, overleed. Het samen spelen was een grote vreugde. Peta heeft ons kwartet “Het lieve mannen kwartet” gedoopt: Karel, Detmar, Frans, Reurt. Er is nimmer een kwaad woord gevallen. Toen ik de balans opmaakte bleek ik over 140 pianokwartetten in verschillende verschijningsvormen te beschikken. Om het navolgers gemakkelijker te maken heb ik in de website www.pianoquintet.nl de resultaten van alle naspeuringen neergelegd.
Dans.
Zangers en dansers moeten het met hun eigen lichaam doen. Het is van alle eeuwen en culturen. Ieder mens, vrouw of man, heeft er zich aan overgegeven. Bij alle rituelen en feesten wordt gezongen en gedanst. op een melodie en in een ritme. De dansfiguren hadden vroeger vaak symbolische betekenis. Het is ook een aanvaarde toenadering tot iemand van het andere geslacht. Iedere gemeenschap had en heeft hierin de eigen tradities en gewoontes met bijpassende kleding, muziek en instrumenten. De volksdansen zijn een onderdeel van de danskunst, zowel voor beroepsdansers, maar ook voor iedereen.
In West-Europa in de negentiende en twintigste eeuw was het salondansen zeer gereglementeerd. Er waren vastgelegde dansfiguren voor paren, zoals de Foxtrot, de Wals en de Tango. Hiervoor was dansles noodzakelijk. Wie omstreeks 15 jaar oud was, meisjes en jongens, had kans om naar dansles te worden gestuurd. Dat overkwam mij ook. Op de kreet “Cherché la dame” stortten de jongens zich naar de tegenover hen zittende meisjes. Omdat ik daarbij geen favoriet had, was ik de laatste aan de overkant en moest voor straf met de dansjuf dansen. Haar inborst was zeker puik in orde, maar het was een griezel, zo geverfd dat het mij de stuipen op het lijf joeg. Van de 20 danslessen ben ik er in geslaagd er 17 te spijbelen. Mijn broers hadden voor dansfeestjes hun eigen oplossing gevonden: ze speelden in de band. Toen mijn zoon vele jaren later thuiskwam van een dansfeestje en ik hem vroeg: “En met wie heb je gedanst”, begreep hij mijn vraag niet. “Je danst niet met iemand, maar je gaat op de dansvloer staan en je danst met iedereen.” Geen muurbloemen meer en geen man/vrouw-dwang. Ik heb eerbied voor de volgende generatie.
Het volledig gereguleerde dansen is het klassieke ballet. Aan de hand van vastliggende bewegingen worden volledig beschreven figuren op bij behorende muziek geoefend en uitgevoerd. Deze bewegingen zijn niet natuurlijk en vereisen veel training. Dansopleidingen zijn zeer zwaar, lichamelijk en muzikaal. Toch is er onder de jeugd een grote toeloop.
Het meeste indruk heeft Het Zwanenmeer op mij gemaakt: de opkomst van de vierentwintig zwanen. Als een niet eindigende rij verschijnen stuk voor stuk de identieke zwanen, in dezelfde houding, danspassen en uiterlijk, allen lang, slank en zonder noemenswaardige voor- en achtergevel. Mij realiserend wat deze rij aan bloed, zweet en verdriet moet hebben gekost voor iets boven het minimum loon en met verlies van alle individualiteit, werd het mij bijna te benauwd.
Toch is dansen een passie. Vele jaren harde training, blessures en competitie worden doorstaan om danseres of danser te worden. Voor danseressen is er nog een aparte kwelling: het dansen op “spitzen”. Dit zijn schoentjes die de voet zo vervormen dat er op de tenen gedanst kan worden. Dagelijks trainen en vasten voor een gewicht zo gering dat het getild kan worden. Om de verdiensten doen ze het niet en ook niet voor de roem. Ze willen alleen maar danseres of danser zijn. Dansen is een roeping en een vrijwillige slavernij. Het moderne ballet heeft meer individualiteit en inspiratie, en ook kansen voor wie niet in de rij zwanen past.
Wat muziek en dans alle twee hebben is het samenwerken. Het zijn van één van vierentwintig identieke zwanen, het zijn van één violist in een orkest met vele violisten die met elkaar maar één stem vertolken, het zijn van een onderdeel van een geheel. Het opgaan in iets dat groter dan jezelf is.
Voetbal.
Mijn sportcarrière begon met straatvoetbal. Er stond maar één auto geparkeerd in onze straat, er was nauwelijks verkeer en we hadden een bal. Dat laatste was in die tijd een kostbaar bezit. We voetbalden. Op straat voetballen was verboden, dus dreigde altijd het gevaar van de politie. Die surveilleerde regelmatig en plechtstatig op de fiets. Politie agenten werden in verschillende steden verschillend betiteld: een klabak, een smeris, de prinsenmarei. In Haarlem was het “een juut”. Wij moesten dus opletten voor een juut, want die pakte je de bal af en dan had je niet zo gauw een andere. Er werd altijd iemand met de uitkijk belast. Als we hoorden ”Een juut” was de eerste reactie de bal op een vaste plaats in een tuin te verstoppen tot het gevaar was voorbij gefietst.
In de loop der jaren kreeg de voetbalgroep van onze buurt een min of meer vaste vorm. Er werd een club opgericht, genaamd GE (Gisolfs Elftal). De naamgeving vloeide voort uit de omstandigheid dat onze familie de meeste leden leverden. Wij trokken op vrije middagen naar vaste voetbalveldjes en “metsten” dan met andere groepen. Ik fungeerde vaak als keeper, omdat ik geen voetbalster was en liever lui dan moe. De club had mij als voorzitter aangesteld. Ik neem aan, omdat ze het mij toevertrouwde de vrede in de club te bewaren.
Hoogtepunt was het verzoek van een “echte” club om als sparring partner voor een van hun elftallen te fungeren. Maar met de tijd verliep de club: een aantal spelers werd lid van een echte voetbalclub, verhuisden of had andere bezigheden. Wij werden lid van wat toen nog gewoon HFC heette. Zo eindigde vv GE, maar we bleven wel met de kas zitten. Er was nog dertien gulden veertig in kas. Wat moesten we daarmee aanvangen? Het was de tijd van de grote watersnood ramp in 1953. De Haarlemse krant hield een inzameling voor de slachtoffers en publiceerde dagelijks de binnengekomen giften. Zo haalde vv GE toch nog de krant: “vv GE fl.13,40”.
Cricket.
Het voetbal ging over in cricket. Aan de Spanjaardslaan in Haarlem liggen de voetbalvelden van HFC. In de zomer werden deze velden gebruikt door de cricketclub Rood en Wit. Zo kwam ik in aanraking met de cricketsport. Als jongetje deed ik aan de pupillen competitie mee. Dat waren stoere elftallen genoemd naar de grote cricketlanden. Ik speelde in Nieuw Zeeland. Dit verhaal gaat over mijn drie etappes in Cricketland.
Er zijn veel zomersporten in Nederland: honkbal, softbal, kastie, trefbal. Deze worden gespeeld met een bal, een slaghout, een opgooier, het hollen voor punten, een vanger en mensen in het veld om de weggeslagen bal op te vangen en terug te gooien. Zo ook cricket. Dan heten de genoemde onderdelen: een cricketbal, een bat, een bowler, runnen, een wicketkeeper en fielders. Dat lijkt mij voorlopig voldoende uitleg. Het spel is eenvoudig, maar heeft de op een na uitvoerigste bundel spelregels. Alleen de golfsport heeft er nog meer. Er zijn honderden regels voor alle mogelijke en zelfs voor onmogelijke gevallen. Elke beweging is streng gereglementeerd.
Ik had en heb moeite met het gooien van een bal. Ik kan hem boven de schouders niet veel vaart en juiste richting geven, ondanks vele goed bedoelde adviezen. Gelet op deze handicap lag de rol van wicketkeeper voor mij voor de hand. Ik leerde bij een aangooi mijn lichaam in de vermoedelijke baan van de bal te brengen om te voorkomen dat de bal door zou schieten en de tegenpartij extra punten zou kunnen bezorgen.
Zo als bij het voetballen werd cricketen voor mijn broers en mij ook een straatsport. Naast ons huis was een toegangspad van een geschikte lengte om de tennisbal te bowlen en weg te slaan bij voorkeur langs de opgooier (bowler) de straat op. Als de bal de stoep aan de overkant haalde, gold dat voor vier punten, als die in de tuin van de overburen terecht kwam was dat zelfs goed voor zes punten. Bij het ouder worden werd er ook beter en harder geslagen, tot het moment dat de bal niet in de voortuin van de buren belandde, maar door hun ruit ging. Dat was een probleem: gold dit nu ook voor zes punten of juist niet? We maakten een nieuwe regel: dóór de ruit was zes punten aftrek. Dat leek ons een voldoende maatregel om verdere voltreffers te voorkomen.
Mijn eerste echte baan werd een opleidingsplaats bij het gerecht in Alkmaar. Wij, het jonge gezinnetje van Peta en mij, namen hun intrek in Alkmaar. Het jaar daarvoor was daar juist een cricketclub opgericht. Dat bood mij een sportbezigheid en het gezin een verblijf op een ruim grasveld en ontspanning. De club bloeide: vier elftallen, dames cricket en een jeugdafdeling. Boven het Noordzeekanaal waren toen drie cricketclubs actief: in Den Helder, in Alkmaar en in de Zaanstreek. Zomers werden de zaterdag middagen goed besteed.
Maar het cricket bleek als sport in Nederland kwetsbaar. De belangstellig liep terug, cricketers stapten over naar tennis met een gevarieerder clubleven. De hockeyvelden werden kunstgras, ongeschikt voor het cricketen. Wat ook niet hielp was het eenzijdige beleid van de hockey bobo’s. Hun belangstelling was uitsluitend gericht op het tophockey, een Nederlands elftal dat meetelde, al was het maar met een elftal waar een belangrijk deel van de spelers niet in Nederland was geboren. Toen de Cricketclub Alkmaar als laatste boven het Noordzee Kanaal ter ziele ging en een bericht naar de bond stuurde om te melden dat ze hun laatste elftal uit de competitie moest terugtrekken wegens gebrek aan leden, was de reactie van het bondsbestuur een berichtje dat de club een boete kreeg voor het niet opdagen in een competitie wedstrijd. Het bleef verder ijzig stil. De belangstelling van de top voor het cricket anders dan in de paar grote cricketsteden was nul. De teloorgang van deze sport in Nederland is ook hieraan te wijten. Een dode sport en een kunstmatig in leven gehouden Nederlands elftal heeft mij van deze sport vervreemd.
Het zijn van cricketer en rechter leidde bijna automatisch tot het voorzitterschap van de tucht commissie. Dit bracht mij onvoorzien in een lastig parket. De wereld cricket bond voerde een streng beleid ten aanzien van drugs. Zelfs het kleinste spoortje leidden tot de minimum straf van twee jaar uitsluiting. In Nederland kennen wij geen minimum straffen. Hier is het de rechter die de straf bepaalt rekening houdende met alle omstandigheden en de persoon van de aangeklaagde. In een zaak waarin een speler nog sporen van een pilletje dat hij enige dagen eerder op een feestje had geslikt, vertoonde moest dit tot twee jaar uitsluiting van de cricket velden leiden, hoewel de overtreding niets met een sportprestatie van doen had. Dit was de tuchtcommissie te dol. De straf werd zeer aanzienlijk ingekort. Regels van internationale sportbonden hebben slechts gelding voor zover het die sport gebonden gedragingen betreft. De brief met protest hierover van de wereld cricket bond verdween onbeantwoord in de prullenbak. Dit heeft zich enige malen herhaald. De Wereld Cricketbond heeft in Nederland buiten het cricket gebeuren niets te vertellen.
De secretaris van de cricketbond die bij tuchtzaken als eisende patij aanwezig moest zijn, heeft ons meermalen voor niets naar Den Haag laten reizen door zelf zonder waarschuwing of excuses afwezig te zijn. Dit alles was voor mij voldoende om een nieuwe termijn als voorzitter van de tuchtcommissie voorbij te laten gaan.
Na mijn pensioen ben ik toegetreden tot SGS, Still Going Strong. In eigen woorden “de oude lullen club” van het cricket, een club voor de oudere en wat stijver wordende cricketer. Geen eigen terrein of clubhuis, maar een vereniging die voor haar leden bij andere clubs wedstrijden organiseert. Hier maken een groep nog wat ouderen cricketers deel van uit, die zo ’s zomers op ieder dinsdag ergens in Nederland onder elkaar een cricket dag houden. Deze werd altijd besloten met een “derde inning”. Het 0-0 bier was een uitkomst.
Uit West-Friesland waren maar twee deelnemers: Jan Hoep en mijzelf. We reisden met de auto naar verre cricketvelden. Dat schiep een band. Jan was een echte Westfries. Zijn achternaam Hoep was ontleend aan een deel van Schagen, dat Hoep heet. Hij reed heen en ik reed terug, omdat Jan na de wedstrijd graag “een potje bier” dronk. Wij waren doorgaans de laatsten die vertrokken. Er groeide een bijzondere vriendschap tussen ons. Jan was een echte cricketer. Hij kwam uit de bouwwereld, waar hijzelf ook werkzaam in was. In zijn jongensjaren was hij met zijn vader na echtscheiding van zijn ouders in Zuid-Afrika terecht gekomen. Jan heeft daar een Engelse kostschool doorlopen en werd daar tot een goede cricketer opgeleid.
Jan was intelligent en had een bijzonder gevoel voor het recht. Naast cricket was dit een regelmatig gespreksonderwerp. Jan en mijn vrouw Peta konden het ook goed vinden. Hij kwam op ongezette tijden bij ons langs, meestal onaangekondigd, maar niet minder welkom. In de kersentijd had hij een adresje voor heel bijzonder mooie kersen. Toen ik een keer thuis kwam en een zak kersen op de stoep aantrof, wist ik dat Jan was langs geweest.
Maar de tijd stond niet stil. Wij werden alle twee tachtigers met lichamelijke gebreken. Jan werd door een akelige kanker getroffen, waar geen ontkomen aan was. Ik stond voor een grote hartingreep. Ik zocht Jan op. We hebben een halfuurtje gepraat tot we beiden moe waren. We wisten alle twee dat we elkaar nooit weer zouden zien. “Dag Reurt” zei Jan. “Dag Jan”.
Correspondentie schaak.
Al in de middelbare schooltijd schaakte ik graag, maar het ontbrak mij aan de rust om zetten systematisch te analyseren. Ik speelde veel te snel, wat niet erg opschoot. Het correspondentieschaak bracht uitkomst. Aan voldoende tijd voor het club schaken ontbrak het mij, maar als forens en ter ontspanning door inspanning was het bestuderen van een schaakstelling een positieve tijdbesteding.
Het werkte zo: je speelde meerdere of zelfs vele partijen tegelijkertijd. Voor een binnenlandse partij kreeg je dertig dagen voor tien zetten. Op speciale briefkaarten gaf je de data van ontvangst en van jouw verzending met de zet die jij doet. Dat geeft ruim tijd om in alle rust op een zet te broeden.
Ik had het geluk snel in de hoogste klasse terecht te komen. Die gaf toegang tot het internationale correspondentie schaak en verschafte ook een rating. Het bleek dat de Oost-Europese landen achter “het ijzeren gordijn” veel correspondentie schakers telden. De plaatselijke overheden hadden daar kennelijk geen bezwaar tegen. Het was zonder afspraak een regel de schaakkaart met bijzondere postzegels te frankeren. Er waren landen met een onregelmatige post verzending en ontvangst. Dan kon een zet soms weken onderweg zijn. Je moest de opgegeven datum van ontvangst voor zoete koek aannemen: aangetekend met bericht van ontvangst was te kostbaar voor iedere zet. Eens schreef de Roemeense schaakbond trots 45 deelnemers in. Geen van deze 45 heeft ooit een schaakkaart beantwoord.
Eens trof ik een Franse tegenstander woonachtig in Osoir de la Ferrière vlak bij Parijs. Het bleek een Griekse pianist te zijn, getrouwd met een Franse vrouw. Dat gaf veel contact. Bij een van onze bezoeken van Parijs zijn wij bij hen te eten genood. Na het diner speelde hij een sonate van Beethoven voor ons. Ook na de officiële partij zijn we blijven schaken.
Tot de computer spelbreker werd. Lange tijd kon de computer het nog niet van de mens winnen. Wel was deze al snel geschikt voor de opslag van openingstheorieën en partijen. De ontwikkelaars van de computer hebben speciaal het schaken uitgekozen om hun kennis en kunde op hun gebied te stimuleren. Er werden onderlinge pc-schaak tournooien gehouden. Daar namen allengs ook echte schakers aan deel. Op een goede (of slechte) dag kwam het wereldnieuws: de pc had de wereldkampioen schaken verslagen.
De ontwikkeling van de schaakcomputers nam een grote vlucht. De correspondentie schakers moesten hierin meegaan om “bij” te blijven. Op het laatste zond men elkaar computer zetten toe. Dit was het einde van het correspondentie schaak. Het computerschaak heeft zijn intreden gedaan. Maar dat was voor mij niet aantrekkelijk.
Rumoer ter zitting.
Een zittingsincident kan in deze verzameling niet ontbreken. Op de rol stond een kort geding over huiselijk geweld. De vrouw beklaagde zich dat zij mishandeld werd en eiste dat zij hiertegen beschermd zou worden. Daags voor de zitting deed haar advocaat namens haar het verzoek om bescherming ter zitting door de parketpolitie. Deze was dan ook stand-by en de bodedienst was gewaarschuwd voor eventuele moeilijkheden.
Al voor de zitting was er geschreeuw en gestommel op de gang. Het was duidelijk dat de parketpolitie moest optreden en iemand verwijderde, wat niet zonder geraas en kennelijk met enige moeite gebeurde. Toen de zaak werd uitgeroepen kwam de bode melden dat de vrouw wel was verschenen, maar in dronken toestand agressief was. Het moed indrinken was kennelijk uit de hand gelopen. Zij moest door de parketpolitie worden verwijderd. De ook verschenen man bood namens zijn vrouw excuses aan. Van de zaak werd niets meer vernomen.
Ik ben gelukkig geweest nooit rumoer of geweld ter zitting te hebben meegemaakt, met één uitzondering. Het was nog in de tijd dat mensen, die wilden scheiden bij de rechter moesten komen voor een verzoeningspoging. Deze verplichting is inmiddels afgeschaft. Deze verzoeningspogingen leverden in Amsterdam heel drukke zittingen op. Vele tientallen zaken op een ochtend in twee zittingzalen voor de even zaken en oneven zaken. Per zaak was vijf minuten uitgetrokken. Het wekelijkse hoogtepunt voor de bodendienst. De scheidende vrouw en man werden achter in de zaal binnen gelaten, liepen naar voren, gingen zitten, de personalia werden geverifieerd en de kernvraag gesteld: “Blijft U bij de eis tot echtscheiding.” Bij een bevestigend antwoord stelde de rechter dan de datum vast voor het verder procederen en de betrokkenen konden de zaal voor verlaten. Zo volgens dit model gebeurde het dat een vrouw en man voor de rechter gezeten bij de eis tot echtscheiding bleven en na de vervolgdatum vernomen te hebben opstonden om de zaal te verlaten. Achter in de zaal zag ik alweer het hoofd van de bode om de volgende zaak binnen te laten. De vrouw liet de man voorgaan bij het verlaten van de zaak, maar op het moment dat hij over de drempel stapte gaf zij hem een enorme schop tegen zijn achterste. De man vloog de zaal uit. De vrouw keerde zich naar mij om en zei: “De echtscheiding is nu geregeld, maar die had hij nog tegoed.” Tevreden verliet zij de zaal.
Bij veertiende herhaling.
Ik werkte tijdelijk als openbaar aanklager voor de simpelere strafzaken. Daar zijn twee soorten van: de overtredingen en de misdrijven. De overtredingen waren toentertijd voor de kantonrechter, de misdrijven voor de rechtbank. Er waren vier uitzonderingen op deze regel, overtredingen die toch door de rechtbank behandeld werden. Dat waren “diefstal van te velden staande gewassen” en “openbare dronkenschap”. De andere twee ben ik vergeten. De openbare dronkenschap had nog een bijzonderheid: bij de aanklacht en de veroordeling moest het aantal al eerdere gelijksoortige overtredingen worden vermeld. Kennelijk bedoelde de wetgever, dat een oplopend strafbeleid zou worden gevoerd..
Deze bijzondere overtredingen werden bij de strafzittingen van de rechtbank Alkmaar doorgaans aan het eind van de ochtend zitting gepland. In Alkmaar was een verzorgingshuis voor oudere mannen. Dit was eigenlijk de enige leverancier van processen-verbaal betreffende openbare dronkenschap. Op een ochtend in oktober was weer tot slot van de zitting zo’n zaak gepland: openbare dronkenschap dertiende keer gepleegd. Toen de verdachte binnenkwam was duidelijk dat de veertiende overtreding er aan zat te komen. Op de weg van het verzorgingshuis naar de rechtbank bevonden zich zeven kroegen. De zitting verliep zoals gebruikelijk. Het vaste tarief was twee dagen hechtenis. Daar ging de verdachte ook van uit, maar hij had een bijzonder slotwoord. Hij vroeg of hij deze twee dagen met Kerstmis mocht uitzitten. “Dan is het eten in het Huis van bewaring beter dan in het Verzorgingshuis.”
Emoties.
Er was eens een Standvaste koor van wel tachtig zangeressen en zangers. Ze zongen vierstemmig, sopranisten, altisten, tenoristen en bassisten, uit volle borst en met vuur en passie. Iedereen genoot ervan: het publiek en de koorleden zelf. Bij het vieren van het vijfjarig bestaan werd zelfs een plaatje gemaakt.
Toen gebeurde er iets ergs. Het plaatje werd een succes. Het werd veel verkocht en geld stroomde in de clubkas. Daar was de vereniging niet tegen opgewassen en het gezelschap viel uiteen in twee partijen. De dirigent hoorde tot de ene groep, de bladmuziek was in handen van de andere: De breuk was niet meer te lijmen, zij gingen ieder hun eigen weg. De ene groep hield een ledenvergadering. Die besliste dat de naam Standvaste Zingers aan die groep toekwam. Twee dagen later hield de andere groep een ledenvergadering. Die vergadering besliste dat de naam Standvaste Zingers aan hun groep toekwam. De twee groepen kwamen er niet uit. Dus gingen zij naar de kort geding rechter.
Op het moment dat ik de rechtszaal binnen kwam zaten alle tachtig leden al in de zaal. Iedereen, ook hun advocaten hadden een Surinaamse achtergrond. De griffier en ik waren de enige uitzondering. De partijen waren goed uit elkaar te houden, want de ene partij zal links en de andere rechts. Het middenpad scheidde hen. Iedereen in de zaal volgde de gebeurtenissen ademloos en leek persoonlijk met mij te willen spreken. Met alle tachtig heb ik oogcontact gehad. De beide advocaten voerden het woord wat eigenlijk het zelfde betoog was: in de gehouden ledenvergaderingen was een besluit genomen dat gevolgd moest worden. Bij navraag bleek dat bij deze vergaderingen leden van de andere groep niet waren toegelaten.
Ik nam het woord. De spanning was op ieders gezicht te lezen. Ik stelde voor dat beide partijen de Standvaste Zingers zouden blijven heten maar met een verschillend achtervoegsel. Ik stelde voor “De Standvaste Zingers Amsterdam” en “De Standvaste Zingers Nederland”. De verbazing was algemeen. Beide groepen verlieten onder leiding van hun advocaat voor overleg de zaal, waarbij zorgvuldig werd vermeden dat in het middenpad enig contact tussen de partijen was. Zij trokken zich ieder in een uiterste hoek van de gang terug en begonnen alle tachtig tegelijkertijd te praten.
Na korte tijd keerden de beide partijen terug in de rechtszaal in omgekeerd ritueel. De beide advocaten verklaarden dat hun cliënt akkoord ging met het voorstel. Daarop wees ik de partijen erop dat ieder de eigen proceskosten moest dragen en ik wenste beide koren nog een goede zangtoekomst.
Toneel.
Toneel is de nagespeelde werkelijkheid. Het is leuk, het is kritisch en soms een plaats om je in te verstoppen. Als acteur kruip je in de huid van een ander, verdiep je je in deze ander en treedt jezelf terug. Voor verlegen mensen is het vaak een bevrijding een ander dan zichzelf te mogen spelen, een soort therapie. Ik zat op een Montessori lagere school, waar veel aandacht was voor ontwikkeling van de jonge geest. Er werd veel toneel gespeeld en geïmproviseerd. Daar had ik plezier in en bedacht een toneelstuk over de hunnenbedden in Drenthe, dat als afscheid van de zesde klas is opgevoerd. Kennelijk was dit doorgegeven aan het Coornhert Lyceum waar ik naar toeging, want ik mocht in de eenacter gespeeld door de eersteklassers “Hoe de schout zichzelf aan de schandpaal bracht”, de schout spelen. Op deze school was een leraar Nederlands, Ruygrok genaamd, die een toneel specialist was en een groep leerlingen om zich heen verzameld had, waarmee hij mooie voorstellingen maakte. Uit deze groep zijn meerdere bekende acteurs en actrices voort gekomen. Om met deze groep mee te mogen doen, was bijzonder. Ik ben later nog actief geweest op het toneel in de studententijd, het dorpstoneel en samen met Peta bij Het Zoldertheater in Wadway.
Het toneel spelen ontwikkelt de stem. Het spreken in lokalen en grote zalen, zo dat ook de achterste rij het kan verstaan, vereist een rustige voordracht, adembeheersing en een goede articulatie. Het onderwijs kan hierover mee praten. Een logopediste heeft mij hierin de weg gewezen, waar ik later als rechter de vruchten van mocht plukken.
Opera’s en musicals zijn heel wat anders dan toneel. Peta deed al vroeg mee in het Aerdenhouts Kindertoneel met kinderzangspelen. Zo trad zij achtereenvolgens op als vogeltje, hoofdvogeltje en vrouw van de reus. In mijn lagere school werd “Jantje in Modderstad” gebracht. Men beijverde zich mij het zingen onmogelijk te maken. Voor dat doel kende dit zangspel de rol van “doof stomme zeepman”, waarmee ik werd belast. Het was mijn tijd van “baard in de keel”. Een herkansing kreeg ik pas in de zesde klas van de middelbare school. Er werd ter ere van het vijftienjarig bestaan van de school een zelfsamengestelde musical uitgevoerd, genaamd “Van twee tot een”. Dit sloeg op de hereniging van de beide locaties van de school. Het ging over een school waar alle leerkrachten weggelopen waren en de leerlingen de schoolleiding overnamen. Voor mij was de rol van rector weggelegd, onder de uitroep “Reurt Rector”. Maar hoogtepunt was het optreden van leraren en leraressen zelf als leerlingen van een ondeugende klas uit het verleden.
Provo en Maagdenhuis.
Het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht in Amsterdam heeft in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw geleden onder de agressie van opstandige groepen als “Provo” en “de Krakers”. Het is het meest geteisterde gebouw van de rechtspraak. Er kon geen protestoptocht worden gehouden, of deze deed het Paleis van Justitie aan. Dagelijks werd het vol gekalkt met leuzen. Vooral de Krakers beweging liet zich gelden, omdat de rechtspraak als oorzaak van het gebrek aan woningen werd gezien. Deze rellen vonden het hoogtepunt in 1966 ter gelegenheid van het huwelijk tussen prinses Beatrix en Claus von Amsberg.
Toen ik in die jaren in het Paleis aan de Prinsengracht eens naar buiten keek, zag ik een grote groep mensen, schreeuwend en wel, voortgedreven door de politie met getrokken wapen. Enige tijd later zag ik de politie met getrokken wapen weer langs komen, nu voort gedreven door de menigte. Dat in al die jaren geen slachtoffers zijn gevallen, heeft mij met bewondering en dankbaarheid voor het Amsterdamse politiecorps vervuld.
Het was de tijd dat er in de zittingzaal wel met potten verf naar de rechters werd gegooid. Na zo’n incident heeft de toenmalige president Asscher zijn griffiers opdracht gegeven om, zodra zij in het publiek een arm omhoog zagen gaan, terstond naar beneden te duiken.
In mei 1969 vond de eerste Maagdenhuis bezetting plaats door studenten, die meer inspraak wilden in het Universiteitsbestuur. Deze bezetting eindigde met een ontruiming door de politie.. De overheid besloot tot vervolging van alle aangehouden bezetters. Dit betekende veel politierechterzittingen aan de Prinsengracht in woelige tijden. Op een van die zittingen verscheen Sinterklaas op de publieke tribune. Deze werd door de parketwacht met de nodige eerbied weer op straat gezet en de zitting werd hervat. In de eentonigheid van zaken een welkome afleiding. Provo was toen nog niet uitgeraasd.
Het bekladden van het Justitiegebouw aan de Prinsengracht was de autoriteiten een doorn in het oog. Een aannemer kreeg de opdracht het hele gebouw zodanig te behandelen dat de verf gemakkelijk verwijderd zou kunnen worden. De aannemer moest ervoor zorgen dat het gebouw bij oplevering schoon zou zijn. Deze aannemer zag hiertoe alleen kans, als het gehele gebouw in hoge hekken zou worden geplaatst: alleen een kleine toegang bij de ingang bleef open. De sociale advocatuur zag hier de kans schoon de eisen voor betere beloning van pro deo zaken kracht bij te zetten. Hetgebouw werd door een eenvoudige ingreep geheel van de buitenwereld afgesloten. Een advocaat die zo ook ingesloten werd kon dit niet verdragen en probeerde zelf klauterend over het hekwerk naar buiten te komen. Dat had hij beter niet kunnen doen. Van binnen uit werd de politie gealarmeerd, die zich gereed maakte het Paleis te ontzetten. Dit werd ten slotte voorkomen door overleg tussen de betrokken advocaten en in het gebouw aanwezige rechters. Na een uur werd de afsluiting vrijwillig opgeheven.
De tijd van de rellen aan de Prinsengracht is voorbij. Die gracht is een muziek idylle geworden. Het Gerechtshof zetelt nu in een Paleis aan het IJ, de rechtbank in een gerechtsgebouw op de Zuidas.
De Hakkelaar.
De Hakkelaar was het eerste mega proces gericht tegen de drugscriminaliteit. Het vertoonde al de kenmerken die de latere soortgelijke zaken ook zouden dragen. Vele zittingsdagen, dagelijkse publiciteit en een uitvoerige verdediging. Na geruchten over een bevrijdingspoging werd de verdachte per helikopter aangevoerd. Het proces ontwrichtte de dagelijkse rechtspraak bij gebreke aan speciale zittingsbunkers zoals later in gebruik. Er was voor het eerst een “persrechter” aangewezen, die vooral de media begeleiden en van informatie en uitleg voorzag. Een succes. De betrokken rechters waren tevoren al vrijgesteld voor dossier studie.
Een megazaak vraagt een grote investering vooral in studie, zittingen en veiligheid. Als een van de rechters niet in staat is vonnis te wijzen door ziekte of een wraking moet het hele proces opnieuw. Een onmogelijke klus. Vandaar de gewoonte een vierde rechter het hele proces te laten meelopen, zodat die een ontstaan rechtersgat terstond zou kunnen vullen. Extra middelen voor dit alles werden door het Miniserie van justitie maar mondjesmaat en ad hoc toegestaan.
Zo’n megazaak kan eindeloos duren. De verdediging, gefinancierd door de verdachte zelf, haalt alle mogelijke en ook onmogelijke verweren uit de kast. Dit zijn veelal een beroep op een van de vele procedure voorschriften in het Wetboek van Strafvordering. Zo zijn met een megazaak vaak maanden gemoeid.
In de loop der jaren zijn de megazaken gegroeid in last en tal. Opknippen van zaken is niet altijd handig, omdat een rechter die de ene zaak heeft beslist, kans loopt gewraakt te worden in een verwante zaak, omdat hij al een oordeel heeft gegeven.
Dit alles heeft zijn twijfelachtig hoogte punt in het Marengo proces gevonden. Zes jaar, verscheidene moorden, talloze verdachten en neven zaken als uitvloeisel hiervan. Ook in de strengst bewaakte gevangenis bleek de hoofdpersoon zijn organisatie nog te sturen. Advocaten die de hoofdverdachte bijstonden zijn tussen de wielen geraakt. Vele jaren interessante berichtgeving in de media. In deze zes jaar is de drugswereld verder gegroeid.
Moe.
Na twee jaar als raio bij het parket in Alkmaar deed ik mijn intrede in de rechtbank Amsterdam als griffier van een strafkamer. Ik had in Alkmaar al twee jaar strafrecht ervaring opgedaan. Een van de rechters in Amsterdam vertelde mij later, dat in de loop van dat opleidingsjaar hij voor mijn beoordeling begon te vrezen, omdat ik in het raadkameroverleg zonder terughouding meepraatte, wat kennelijk toen nog geen gewoonte was en de kamerpresident zich daar wel aan geërgerd had. In Alkmaar was dat gewoon geweest en werd het juist geanimeerd. Maar deze rechter was verbaasd toen bij de vaststelling van mijn beoordeling de kamervoorzitter juist mijn inbreng op prijs bleek te stellen en wel toekomst voor mij in de rechtbank zag.
Ook nadien heb ik mij niet beperkt tot het traject tussen mijn in-, en uitbakje, maar heb me ook met het verdere administratieve verloop van zaken bemoeid. Bij de jaarlijkse beoordeling was een item “Omgaan met personeel” gekoppeld aan een waarderingsschaal A-E waarbij een A tot direct ontslag moet leiden. Standaard was voor iedereen het neutrale “C”. Tot mijn verbazing prijkte daar op een gegeven moment een “D” op mijn beoordeling. Het administratieve personeel had zich welwillend over mij uitgelaten.
Dit optreden had ook tot gevolg dat ik meer betrokken raakte bij administratieve procedures. Uit nieuwsgierigheid werkte ik ook bij de Raad van beroep om te leren wat daar nu eigenlijk omging. Toen het Ministerie van Justitie landelijke commissies optuigde om een begin te maken met een werklastmeting systematiek, stuurde de rechtbank Amsterdam mij daarop af. Veel belangstelling leefde in de rechtbank niet voor dit onderwerp. Ik was er niet op uit geweest, maar het interesseerde mij wel. Zo kwam ik onder de aandacht van het ministerie, die daarna menig beroep op mij heeft gedaan. Bij de integratie van de gerechten deed ik mee met het implementeren van de Raden van beroep bij de rechtbanken. In het grote Berenschot onderzoek over de structuur en werkwijze van de nieuw gevormde gerechten werd ik voor de stuurgroep uitgenodigd.
In 1988 mocht ik aan de slag in de rechtbank Alkmaar als president. Vijf goede jaren bij een vertrouwd en ontspannen gerecht. In 1992 nodigde de president van het Gerechtshof te Amsterdam mij uit voor een lunch in de Leidsestraat te Amsterdam buiten het gebouw van het Hof. Er moest iets bijzonders aan de hand zijn. De zittende president van de Amsterdamse rechtbank had te kennen gegeven met pensioen te zullen gaan. De hofpresident polste mij naar ik begreep mede namens het Ministerie voor de vrijkomende functie. Ik heb hem toen ingelicht over het oorlogsverleden van mijn ouders. Amsterdam is een stad, die in de oorlog zeer geleden heeft en een groot aantal Joodse inwoners telt. Ik wist dat dit oorlogsverleden bekend was ook binnen de rechtbank. Ik verraste de Hof president hiermee. Hij dacht hierover na. Maar hij zei: “Nee Reurt, dat verandert de zaak niet. De rechtbank heeft jouw ervaring in deze tijd van reorganisatie en integratie van gerechten nodig.”
Ik werd benoemd tot president van het toen grootste rechterlijke college zonder lid te zijn van enige politieke partij of kerkgenootschap. Nimmer is er gedurende mijn gehele rechterlijke opleiding of loopbaan door wie dan ook hiernaar gevraagd. Ik vraag mij weleens af in hoeveel landen ter wereld dit mogelijk zou zijn geweest. Ik ben trots op mijn land. Toch bestaat deze situatie niet al heel lang. Toen ik als r.a.i.o. mijn intrede deed in Alkmaar was daar net gegniffeld, omdat er een Hervormde persoon was benoemd op een Gereformeerde plaats, kennelijk per vergissing. In ieder arrondissement waren voor de verschillende denominaties een vast aantal rechtersplaatsen gereserveerd. Ook hier heerste de verzuiling. Toen ik in 1988 in Alkmaar terugkeerde als president heb ik nimmer meer iets over vaste-godsdienst-rechersplaatsen vernomen.
In 1993 trad ik aan voor wat tropenjaren zouden worden. De rechtbank telde toen vierhonderd werknemers, waaronder tachtig rechters: de grootste rechtbank in Nederland. Bij mijn afscheid in 2002 waren het duizend werknemers, waaronder tweehonderd rechters. Een groei door integratie met de Raden van beroep en de Kantongerechten, de geboorte van een nieuwe afdeling vreemdelingenrecht en een verdubbeling van de toch al grootste afdeling strafrecht. De rechtspraak was toen het snelst groeiende onderdeel van de overheid. In de nieuwe organisatie moest veel verbeterd of alsnog ingericht worden: een inspraak orgaan, de financiële kaders, een afdeling voorlichting voor de snel groeiende publieke belangstelling en de mediahype rond de Hakkelaar. De nieuwe taak, de bescherming van rechters en medewerkers tegen de groeiende agressie van de onderwereld, trof mij mentaal het zwaarst.
Een steun was de toevloed van rechters met ervaring van elders, maar daar stond tegenover dat het Gerechtshof te Amsterdam, dat ook een groeispurt door maakte, voluit in het kader van de Rechtbank graaide om de eigen gaten te vullen. Verzoeken om hierover overleg te plegen, werden genegeerd. In de aanwas van de Rechtbank was een ervaren collega uit Den Haag, die ons kwam versterken. Buiten mij om stelde hij een onderzoek in naar het oordeel van de rechters over hun president. Toen hij mij hierover inlichtte en ik hem naar het resultaat vroeg, zei hij “Reurt, de rechters houden van je.”
In 2002 begon het ambt mij zwaar te vallen. Zonder zichtbare oorzaak begon ik te vermageren. Mijn staf raadde mij aan weer meer zittingswerk te doen naast alle vergaderingen tegen het verzuren. Ik sprak in die tijd met een psychiater. Ik vertelde hem mijn levensverhaal te beginnen met de jongste jeugd tot mijn recente klachten. Ik vroeg mij af waar mijn energie en verlangen dit alles te doen vandaan kwamen. Hij begon te lachen: “Maar Reurt, je bent je hele leven bezig geweest de schuld van je ouders aan de samenleving te vereffenen. Maar de rekening is nu voldaan.”
2. EEN RECHTER OP ZEE.
De Rechtspraak.
Wat is dat: de rechtspraak? Volgens Van Dale: het rechtspreken. Dat klinkt zeer algemeen. Rechtspreken kan door vele instanties gebeuren, in verschillende situaties, met allerhande deelnemers. Het kan zijn dat rechtspreken onder dwang gebeurt, maar kan ook op vrijwillige basis plaats vinden. We spreken van rechtspraak als een rechter vaststelt dat iemand strafwaardig heeft gehandeld en een straf bepaalt, maar ook als een rechter het overheidshandelen toetst en een overheidsbesluit vernietigd. Rechtspreken doet iemand, die een burenruzie beslecht door vasttestellen waar een erfgrens loopt, of in het belastingrecht discussies over de hoogte van een aanslag beslecht. Zo breed wordt er rechtgesproken: van internationale tribunalen tot het scheidsgerecht van de biljartbond.
In dit verhaal gaat het over de overheidsrechtspraak door hiervoor aangestelde professionele rechters. Dat zijn strafrechters, kinderrechters, familierechters, kortgedingrechters, belastingrechters, rechtercommissarissen, pachtrechters, onteigeningsrechters. handelsrechters, sociale verzekeringsrechters, ambtenarenrechters, politierechters en vreemdelingenrechters. Voor al die rechters zijn aparte regels en voorschriften gegeven. Voor vele heel verschillende zaken heeft men soms de toestemming van een rechter nodig, zoals voor naamswijziging, het ten uitvoer leggen van een in het buitenland gewezen vonnis, of voor beheershandelingen namens een minderjarige. Er bestaan talloze procedures, ieder toegesneden op een bijzonder doel, waarin van een overheidsrechter wordt verwacht dat zij of hij haar of zijn wettelijke taak vervult.
Elk rechterlijk optreden heeft een eigen doel, dat verschilt van geval tot geval. In het strafrecht wordt van de rechter verwacht dat hij het proces van de waarheidsvinding bewaakt, de ten laste gelegde en bewezen feiten vastlegt of daarvan vrij spreekt en dienovereenkomstig een straf vaststelt die recht doet aan de zin van de strafbepaling en de persoonlijke omstandigheden van slachtoffer en verdachte. De faillissementsrechter heeft tot taak toe te zien op een eerlijke verdeling van de failliete boedel tussen de verschillende crediteuren. De vreemdelingenrechter controleert, of de Staat bij het afwijzen van een verzoek tot toelating als vluchteling de regels goed heeft toegepast: zo niet, dan moet de Staat het huiswerk overdoen. Zelf beslissen over toelating doet de vreemdelingenrechter niet. De rechter treedt soms op om bescherming te verlenen aan degene die ten onrechte onder de voet wordt gelopen, dan weer om toe te zien op naleving van door de overheid gegeven voorschriften, maar ook op correcte vaststelling van uitkeringen of belastingaanslagen.
Het vak van rechter lijkt door dit alles heel ingewikkeld. Een soort duizendpoot die zich telkens weer in een andere bocht moet wringen. Enerzijds is dit ook zo, anderzijds valt het ook wel weer mee, omdat dit nu eenmaal verbonden is aan de rechter die hier veel ervaring mee heeft opgedaan. De rechter is om het Westfries te zeggen “van alle kramen pas”. Dit wordt gezegd van een marktkoopman die alle soorten waren aan de man kan brengen. De Octrooikamer en Ambtenarenkamer in het Hof Den Haag, de Ondernemingskamer en Douanekamer in het Hof Amsterdam, de Penitentiaire kamer en Pachtkamer in het Hof Arnhem/Leeuwarden: evenzovele vakgebieden waarop rechters zich bewegen. Deze brede verscheidenheid van rechtspraak maakt het moeilijk om in algemene termen hier iets zinnigs over te zeggen of er een oordeel over uit te spreken.
De rechtspraak is veelzijdig, soms apart en vaak tegenstrijdig. In sommige landen behoort de jury rechtspraak tot de grondslag van het rechtssysteem, elders wordt het juist tot iedere prijs vermeden. Er zijn plaatsen waar de doodstraf wordt uitgesproken en voltrokken, waar dit door anderen juist is afgeschaft. Ongewenste seksuele geaardheid wordt met zware straffen, ja met de doodstraf bedreigt, waar voor velen de gelijke rechten het uitgangspunt zijn.
De Heksenwaag in Oudewater dateert uit de tijd dat vrouwen nog vervolgd werden, omdat ze heks waren. Er hebben ooit acht officiële wegingen plaats gevonden. Geen enkele bleek een heks te zijn. Zo werden vrouwen die in het nauw gedreven werden, beschermd. Een hoogtepunt is de oprichting van de Volkerenbond en de bouw in Den Haag van het grote Vredespaleis voor de rechtspraak tussen de volkeren. Het is een broedplaats van interne conflicten. De afstand tussen de Heksenwaag in Oudewater en het Vredespaleis in Den Haag: is met de auto 30 minuten, in de rechtspraak meer dan drie-en-een-halve eeuw.
De Geschiedenis.
De oorsprong van de rechtspraak is in dichte nevelen van de geschiedenis gehuld. Toch is vanuit het oogpunt van onderzoek de situatie iets minder hopeloos dan het lijkt, omdat wetten en regels letterlijk in graniet werden gehouwen en vele jaren hebben doorstaan. De zuil van Hammurabi uit omstreeks 1755 voor Christus bevat belangrijke regels uit de samenleving van de Assyriërs bijna drieduizend jaar geleden. Voor onze samenleving is van bijzondere belang dat ons rechtssysteem al in de Romeinse tijd rond het begin van onze jaartelling al min of meer bestond. In de vele daarop volgende eeuwen is dit systeem niet alleen bewaard, maar ook in tact gebleven. Het bleef functioneren als bindend element voor de Europese samenleving. Het Romeinse recht werd door de eeuwen heen bestudeerd en onderwezen. Het werd de oorsprong van de rechtenstudie en rechtswetenschap in West-Europa. Strafpleidooien in het oude Rome door de advocaat en schrijver Cicero zijn tot op de dag van vandaag, tweeduizend jaar later, bewaard gebleven en zijn nog steeds juweeltjes van retoriek.
Net zo als de theologie en de medische wetenschap heeft ook het juridische systeem zich in de loop van de tijd verder ontwikkeld. Het is voor niet-ingewijden niet meer toegankelijk. Dat heeft het met alle wetenschap gemeen. Advocaten, notarissen, rechters hebben een jarenlange studie van het recht gemaakt en loodsen net als dokters ten aanzien van onze gezondheid de mensheid langs de voetangels en klemmen van het recht. Een medisch centrum zonder arts zet weinig zoden aan de dijk voor een patiënt, een juridisch adviesbureau zonder jurist lijkt van weinig nut voor wie zijn weg in het juridisch doolhof moet vinden.
Met het Franse recht, ingevoerd door Napoleon deed ook de vrederechter zijn intrede in ons land. Deze vormde de overgang van het “buurtrecht” naar de rechtspraak van beroepsrechters. Deze vrederechter, later bij ons kantonrechter gedoopt, behoefde aanvankelijk geen jurist te zijn, maar werd allengs opgenomen in de gewone rechtspraak en moest toen de titel van meester in de rechten bezitten. Tot 2002 waren er 62 kantongerechten, die bij de toen plaats hebbende fusie van de verschillende gerechten opgingen in de rechtbanken. Het aantal vestigingsplaatsen voor de rechtspraak werd toen teruggebracht tot 32. De behoefte aan een vrederechter dichtbij bij huis blijft echter bestaan.
Het wegvallen van de wijkagent, kerkelijke bindingen, de verbondenheid met het buurtgebeuren en het halveren van het aantal gerechten heeft een lacune gelaten in de “gewone mensen rechtspraak”. Het verhogen van de griffierechten heeft ook de financiële drempel tot de gewone rechter verhoogd. Er worden vanuit de gevestigde gerechten en door de Raad voor de Rechtspraak initiatieven ontplooid om deze lacune te vullen. Het televisie voorbeeld van “De Rijdende Rechter” heeft dit zeker gestimuleerd.
Er wordt geëxperimenteerd met laagdrempelige en oplossingsgerichte toegang tot de rechtspraak. Voorbeelden: in Noord-Nederland is de Spreekuurrechter opgestaan, in Rotterdam opereert de Rotterdamse RegelRechter (RRR) en in Den Haag een Wijkrechter. Deze initiatieven voorzien in de behoefte naar eenvoudige en goedkope rechtspraak. De wijkrechtspraak in Amsterdam is in volle ontwikkeling.
Beelden.
In de rechtspraak wordt gebruik gemaakt van beelden. In de eerste plaats noem ik het beeld van het staatshoofd. Vroeger hing het portret van de Koning of Koningin volgens voorschrift in elke zittingzaal, waar recht werd gesproken. In de vonnissen werd de beslissing door een rechter genomen ingeluid met de woorden “In naam des Konings”of “In naan van de Koningin”. Sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw was het portret van de vorst niet meer een verplicht uitrustingsstuk van de rechtszaal, hoewel dat soms toch bleef hangen. Bij het aantreden van Koning Willem-Alexander werden vier nieuwe statie portretten aan de gerechten beschikbaar gesteld: twee met de vorst alleen, twee vergezeld van de Koningin. In een van de gerechtsgebouwen, die het koninklijk portret gehandhaafd hadden, is discussie ontstaan over de vraag, of het wel passend is het portret van de Koningin, die geen officiële functie vervult, hier op te hangen. Hoewel dit oorspronkelijk wel was gebeurd, moest het gezamenlijke portret van onze beide vorsten worden verwijderd en is Willem Alexander alleen daarvoor in de plaats gebleven.
Vrouwe Justitia is het zinnebeeld van de rechtspraak. Zij is over de hele wereld al duizenden malen afgebeeld als beeld of portret. Het stamt uit de oudheid, waar de godin van het recht als Godin Justitia werd vereerd. Een elegante rijzige dame die een weegschaal en een zwaard vasthoudt. Die stellen het afwegen van ieders belang en de sterke arm van de rechtspraak voor. Meestal draagt zij ook een blinddoek. Dit betekent niet dat zij blind is, maar dat zij handelt zonder aanzien des persoons. Sedert 2016 maakt zij deel uit van het beeldmerk van de Nederlandse Rechtspraak.
Cybernetica.
Cybernetica is de wetenschap van het sturen. Ik hoorde dit woord vele jaren geleden op het departement van Justitie. Er zouden cybernetische en niet-cybernetische rechtbanken bestaan. Als het werkaanbod toeneemt past het cybernetische gerecht zich aan door een efficiëntere manier van werken om zo voorraadvorming te voorkomen. Het niet-cybernetische gerecht volhardt in de eigen afdoening routines en laat de voorraden oplopen.
Een rechter is onafzetbaar, heeft een vast inkomen en geen groot carrière perspectief. Hiermee is het gebruikelijke sturingsmechanisme voor personeelsleden, belonen en straffen, grotendeels uitgeschakeld. De enige sturing die resteert is overtuigen. Dit heeft grote invloed op de organisatiestructuur. De gebruikelijke top-down aansturing was bij de gerechten niet effectief. Berichten van boven bereikten de werkvloer niet of nauwelijks en hadden ook na eventuele ontvangst weinig effect. Hierin staan rechters niet alleen. In alle organisaties van zelfstandige professionals doet zich dit verschijnsel voor. Dokters in een ziekenhuis, professoren aan een universiteit, advocaten en notarissen in een maatschap. Maar wat het bij rechters bijzonder maakt is, dat zij niet ontslagen kunnen worden en er geen maatschap is om op te zeggen. Dit is een groot democratisch goed en een waarborg tegen een al te eigenmachtige overheid, maar voor het aansturen van een organisatie een complicerende factor. Rechters zijn in de grond van de zaak niet te sturen. Het weinig manipuleerbaar zijn van rechters is voor bestuurders, die van hogerhand voor targets zijn gesteld, een lastige opgave.
Tot vóór het losbarsten van de grote herstucturering van de rechtspraak was de leiding van een rechtbank in handen van een president of, bij een kantongerecht, van een kantonrechter oudste in rang. Die hadden geen andere bevoegdheid dan de verdeling van de werkzaamheden onder de collega-rechters. Het beheer was in handen van de griffier. De president was vroeger voor het leven, althans tot zijn zeventigste levensjaar, als president benoemd en onafzetbaar. Hij was doorgaans een civiele rechter met inhoudelijk gezag. Hierbij sloot zijn rol als kort gedingrechter aan. Van een formele leiding gevende taak was geen sprake. Iedere president koos zijn eigen rol als leider. Rechters volgden bij verschil van inzicht alleen plichtsgetrouw wettelijke voorschriften. Al het andere alleen maar voor zover zij overtuigd konden worden.
Na alle reorganisaties is de hiervoor omschreven situatie drastisch veranderd. De president nieuwe stijl is voor een periode aangewezen. Hij is niet noodzakelijkerwijs een civielrechtelijke rechter en ook geen kort gedingrechter meer. De president is niet zonder meer een gezag hebbend rechter. Zij of hij heeft wel een bijzondere opleiding voor het leiding geven doorlopen. Het rechtbankbestuur telt ook een niet-rechterlijke lid, dat in een professioneel gezelschap niet uit eigen gezag hoge ogen gooit. Als een president of rechterlijk bestuurslid niet akkoord gaat met besluiten of begrotingen van hogerhand, kan hij zijn functie neerleggen en onderduiken als echte rechter in het vak van zijn keuze: het rechter zijn. Dit heeft zich al voorgedaan. Vroeger kon een president alleen ontslag nemen als president en rechter uit één functie.
De schaalvergroting heeft het directe contact tussen rechter en haar of zijn president op afstand gezet. Er zijn nu gerechten van twee honderd rechters. Dit bevordert het contact tussen beiden niet. En nog steeds geldt dat de rechter onafhankelijk is en niet inhoudelijk gedwongen kan worden zijn eigen opvattingen over de rechtspleging opzij te zetten. Deze structuur van de rechtspraak wordt lang niet altijd onderkend. Dit maakt vooral de positie van de Raad voor de Rechtspraak ingewikkeld.
Het brein van de rechter.
Wat er zoal in het hoofd van een rechter omgaat als hij een zaak behandelt en beslist, is een black box. Geen zwart gat dat alles opslokt, maar een zwarte doos waar je niet in kunt kijken en waar onverwachte verrassingen uit kunnen komen. Een doos van Pandora. Sommigen proberen er naar te gissen en interpreteren het gedrag ter zitting van de rechter op soms onnavolgbare wijze. Hier een handreiking voor wie het denkproces van een rechter enigszins zou willen volgen.
Een juridische redengeving voor een beslissing kan in beginsel in twee vormen worden gegeven: door een syllogisme of een belangeninventarisatie en -vergelijking.
Het syllogisme is een methode uit de logica waarbij de minor, het concrete geval, op de major, de regel, wordt betrokken. Dit houdt in dat zowel de inhoud van de major als die van de minor moeten worden vastgesteld. De major vaststellen is het interpreteren van een ingeroepen regel; het vaststellen van de minor een gericht onderzoek en interpretatie van een feitelijke situatie.
Het syllogisme is onwrikbaar; wanneer de major en minor zijn vastgelegd is er maar één conclusie mogelijk. Óf de minor, het geval, valt onder de regel, de major. In dat geval moet de regel worden toegepast. Óf de minor valt er niet onder, maar dan is de regel op dit geval ook niet toepasselijk. Maar een situatie die zich in een procedure voordoet, is niet altijd eenduidig. Het spreekt niet vanzelf welke regel moet worden toegepast. En de minor moet soms worden losgemaakt uit het van twee kanten verschillend gepresenteerde feitencomplex. Het is alsof de rechter op zoek is naar het syllogisme dat het beste past bij de te beslissen situatie. En dat is ook wat er in werkelijkheid gebeurt. Kiest de rechter voor toepassing van een bepaald syllogisme dan ligt de inhoud van de motivering en de beslissing in beginsel vast.
De rechterlijke werkzaamheid lijkt op die van een brandkastenkraker: met een hele grote bos sleutels van allerhande vorm probeert de rechter een brandkast te openen. En met iedere sleutel die niet past krijgt hij meer informatie over de sleutel die uiteindelijk wel de kast moet open krijgen. Voor deze rechter zijn de in aanmerking komende syllogismen de sleutels; het proces van rechtsvinding is het uitproberen van sleutels in het slot tot men is uitgekomen bij de sleutel die het meest in aanmerking komt om het slot te openen.
Dit proces vindt ná de behandeling ter zitting plaats. Gedragingen en gezichtsuitdrukkingen van de rechter ter zitting lopen niet vooruit op het sleutelonderzoek. Wat er zoal in het hoofd van een rechter omgaat als hij een zaak behandelt en beslist, is een black box. Geen zwart gat dat alles opslokt, maar een zwarte doos waar je niet in kunt kijken en waar onverwachte verrassingen uit kunnen komen. Een doos van Pandora. Sommigen proberen er naar te gissen en interpreteren het gedrag ter zitting van de rechter op soms onnavolgbare wijze. Hier een handreiking voor wie het denkproces van een rechter enigszins zou willen volgen.
Een juridische redengeving voor een beslissing kan in beginsel in twee vormen worden gegeven: door een syllogisme of een belangeninventarisatie en -vergelijking. Het syllogisme is een methode uit de logica waarbij de minor, het concrete geval, op de major, de regel, wordt betrokken. Dit houdt in dat zowel de inhoud van de major als die van de minor moeten worden vastgesteld. De major vaststellen is het interpreteren van een ingeroepen regel; het vaststellen van de minor een gericht onderzoek en interpretatie van een feitelijke situatie.
Het syllogisme is onwrikbaar; wanneer de major en minor zijn vastgelegd is er maar één conclusie mogelijk. Óf de minor, het geval, valt onder de regel, de major. In dat geval moet de regel worden toegepast. Óf de minor valt er niet onder, maar dan is de regel op dit geval ook niet toepasselijk. Maar een situatie die zich in een procedure voordoet, is niet altijd eenduidig. Het spreekt niet vanzelf welke regel moet worden toegepast. En de minor moet soms worden losgemaakt uit het van twee kanten verschillend gepresenteerde feitencomplex. Het is alsof de rechter op zoek is naar het syllogisme dat het beste past bij de te beslissen situatie. En dat is ook wat er in werkelijkheid gebeurt. Kiest de rechter voor toepassing van een bepaald syllogisme dan ligt de inhoud van de motivering en de beslissing in beginsel vast.
De rechterlijke werkzaamheid lijkt op die van een brandkastenkraker: met een hele grote bos sleutels van allerhande vorm probeert de rechter een brandkast te openen. En met iedere sleutel die niet past krijgt hij meer informatie over de sleutel die uiteindelijk wel de kast moet open krijgen. Voor deze rechter zijn de in aanmerking komende syllogismen de sleutels; het proces van rechtsvinding is het uitproberen van sleutels in het slot tot men is uitgekomen bij de sleutel die het meest in aanmerking komt om het slot te openen.
Dit proces vindt ná de behandeling ter zitting plaats. Gedragingen en gezichtsuitdrukkingen van de rechter ter zitting lopen niet vooruit op het sleutelonderzoek.
Een heel gezelschap.
De rechters geven leiding aan processen en zijn verantwoordelijk voor de uitkomsten, maar de rechtspraak omvat zoveel meer. De mensen achter de schermen: gerechtssecretarissen, die veel schrijfwerk voor de rechters doen, administratieve medewerkers, die de oneindige papierstromen in goede banen moeten leiden en zien te houden, de archiefmedewerkers die de papierstromen een definitieve laatste rustplaats geven, de bodes zonder wie alles in het honderd loopt, de parketwachten die de orde en rust op de zittingen en in het gerechtsgebouw bewaren, de gevangenen aan- en afvoeren en het cellenblok bewaken, financiële medewerkers, die de griffierechten in ontvangst nemen en de gecompliceerde geldhuishouding van een gerecht op orde houden, en de medewerksters en medewerkers van de kantine, een belangrijke plaats voor ontmoetingen. In een gerechtsgebouw en in de zittingzalen kom je verder advocaten tegen, officieren van justitie (openbare aanklagers), deurwaarders, tolken, medewerkers van de reclassering en van de Raad voor de Kinderbescherming. En tenslotte de hoofdpersonen, waar het om draait: de burger zelf die terecht moet staan voor een vergrijp, die voor een echtscheiding komt of een oproep heeft gekregen om als getuige te verschijnen. Een hele gesloten wereld, zoals een ziekenhuis of een grote scholengemeenschap. Ieder is bezig in zijn eigen vaste rolpatroon en een buitenstaander voelt zich er verloren.
Paleizen & Gerechtsgebouwen.
Zoals in de Katholieke Kerk zijn er bij de Rechtspraak bij de aanduiding van gebouwen rangen en standen. Een bisschopskerk heet Kathedraal en zo wordt een gerechtsgebouw voor een Gerechtshof “Paleis” genoemd: Paleis van Justitie. De Rechtbanken, de voormalige Raden van beroep en Kantongerechten wonen (woonden) in een gewoon gerechtsgebouw. Naast de vorstensteden Leeuwarden en Den Haag koesteren ook Amsterdam, Arnhem en Den Bosch zich in het bezit van een echt paleis.
De paleizen van Justitie en gerechtsgebouwen nemen in de samenleving een bijzondere plaats in. In vroeger tijden werden zittingen van een Kantongerecht gehouden op de dagen dat er markt was en iedereen toch ter plaatse. Paleizen en gerechtsgebouwen bevonden zich altijd in het centrum van een stad. Als voorbeeld het nog staande gerechtsgebouw in Tiel.
Amsterdam mag dan de hoofdstad van het land zijn, Den Haag is onbetwist de zetel van de regering en het centrum van de rechtspraak. Het herbergt Koninklijke paleizen, het Vredespaleis en paleizen voor de Hoge Raad en het gerechtshof Den Haag. Alle internationale Hoven zijn gevestigd in Den Haag, en ook de rechtbank Den Haag, het College van beroep voor het Bedrijfsleven aan de Prins Clauslaan en de Raad van State. In Den Haag huist de Raad voor de Rechtspraak, de leiding van het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Verschillende beroepscolleges met specifieke opdrachten hebben hier ook hun plek gevonden.
Vóór de oprichting van de Raad voor de Rechtspraak was er discussie over de plaats van vestiging. De gerechten zelf waren tot dan toe meer geörienteerd op Utrecht vanwege de centrale ligging en plezierige binnenstad. Maar het argument dat deze Raad in het hart van de rechtspraak behoort te functioneren, gaf de doorslag.
Zittingzalen zijn een bijzonder aspect van de onderkomens van rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad. In de tijd dat ik als rechter werkte in het gerechtsgebouw aan de Parnassusweg in Amsterdam (“De Parnas”), ontstond door de groei van de rechtspraak een tekort aan zittingsruimten. Om de omvang van het tekort te meten werd een onderzoek ingesteld. Hierbij werd aan de boden dienst, op de begane grond gesitueerd, opgedragen het gebruik van de zalen gedurende twee qua gebruik normale maanden te registreren. Uit het onderzoek bleek dat ongeveer 50 % van de zalencapaciteit werd benut. Op dinsdag, woensdag en donderdag waren deze behoorlijk bezet, maar vooral op vrijdag stond het overgrote deel de hele dag leeg.
Door dit onderzoek werd op een hoger verdieping duidelijk wat de boden dienst al jaren wist. Het dagelijks bestuur van de rechtbank heeft de verdeling van de zittingsruimte over alle sectoren en units zelf ter hand genomen. Deze werd gelijkelijk verdeeld over alle vijf werkdagen van de week en toegedeeld zonder te letten op alle beweerdelijke voorrechten. Hiermee was het zittingsruimte tekort weer voor enige tijd opgelost. Het isolement van de etages was doorbroken. Van horizontaal naar verticaal.
Rotterdam heeft een indrukwekkend gerechtsgebouw aan de Maas “op de kop van Zuid” in het midden van de haven. Er kunnen maar op één plaats in ons land “natte” zaken behandeld worden. Waar Den Haag op de buitenstaander wat formeel aandoet en Amsterdam licht chaotisch, straalt Rotterdam zakelijkheid uit. Dit is ook terug te vinden in de advocatuur en in de voortvarende manier van rechtszaken afdoen. De bekende rechtbankpresident mr. J.G.L. Reuder zocht in de hem voorgelegde kort gedingen echte oplossingen, zodat zakenlieden weer met elkaar verder konden. De methode Reuder hield in dat partijen telkenmale de gang op werden gestuurd voor overleg tot ze er uit waren. Hij was in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw een van de bekendste rechters in ons land; hij heeft een grote bijdrage geleverd aan de ontplooiing van de kortgeding rechtspraak.
De verbeelding van de rechtspraak.
In de literatuur zijn rechtszittingen een veel voorkomend verschijnsel. Bekende voorbeelden zijn Franz Kafka met Der Prozess, Friedrich Dürrenmatt (Die Panne) en Marten Toonders rechter in Rommeldam. Deze voorbeelden geven een weinig rooskleurig beeld van rechters. Over advocaten moet ik het eerste aardige woord nog aantreffen, zelfs als de auteur zelf advocaat is. Het notariaat deelt in deze negatieve beeldvorming, vooral in opera’s.
Ons beperkende tot rechters zijn er maar een paar goede voorbeelden met Koning Salomon als nummer één. Wat er ook gezegd moge worden over zijn relatie tot de Koningin van Sheba, als rechter staat hij door de eeuwen heen aan de top. De wijze waarop hij de echte moeder op het spoor kwam, toen twee vrouwen elkaar een baby betwistte, heet nog steeds: een Salomon’s oordeel. Verder is er de Chinese rechter Tie (Robert van Gulik) en de Japanse rechter Ooka (Bertus Aafjes). Dat is het wel ongeveer.
Intrigerend is de rechter Azdak uit Grusinië, een schepping van Bertold Brecht uit Der Kaukasische Kreidekreis. Een eenvoudige man, een dronkenlap en nietsnut, die tijdens revolutionaire woelingen door dronken soldaten als grap op de rechterstoel wordt gezet. Deze gebruikt het wetboek uitsluitend om op te zitten. “Het is helemaal geen rechter, die Azdak. Hij snapt helemaal niets en de ergste dieven zijn bij hem al vrijgekomen. Omdat hij alles door elkaar haalt en de rijke mensen hem te weinig betalen, komen de gewone mensen vaak goed bij hem weg.” De titel van het toneelstuk verwijst naar een Salomonsoordeel dat hij velt. Twee vrouwen die elkander een kind betwisten, moeten proberen het kind uit een krijtstreepkring naar zich toe te trekken. De vrouw die het kind het eerste los laat om het geen pijn te doen, krijgt het kind vanwege haar moedergevoelens.
“En in de nacht hierna verdween Azdak en is nooit meer gezien. Maar het volk van Grusinië is hem nooit vergeten en dacht nog lang aan zijn rechters tijd als een korte gouden tijd van bijna gerechtigheid”
Een dierbaar boek uit eigen kring is de novelle van de Rotterdamse rechter G.W. van Vierssen Trip, getiteld De Gelaarsde Kat, uit 1924. Door de Uitgeverij Ars Aequi in facsimile heruitgegeven in 1977. Het is nog verkrijgbaar. Het is een ironisch verhaal over een rechtszaak in Sprookjesland, waarin een bijzonder kritisch tijdsbeeld wordt gegeven van de rechtspraak in die dagen. Het boek wordt in eigen kring gekoesterd. Het wordt nog interessanter door de suggestie dat het aan de auteur een promotie als rechter zou hebben gekost.
De Onderwereld.
Verslaving.
Mensen hebben door de eeuwen heen hun lot op aarde verzacht door een toevlucht te nemen tot middelen, die de daagse werkelijkheid vervlakt: alcohol, opium, drugs. Deze worden gebruikt om te vergeten, om te dromen, of om zich aan te passen aan sociale patronen. Het opiumgebruik heeft een wijde vlucht genomen en diepe sporen getrokken in menige samenleving. In de 19e eeuw zijn in China zelfs twee Opiumoorlogen gevoerd, waarbij Engeland China dwong met de suprematie van haar wapens om opiumimporten te gedogen. Alcoholgebruik en -misbruik zijn al vanouds wijd en zijd verspreid. De drooglegging in Amerika bleek averechts te werken: het verbod op alcohol heeft de particuliere productie, de handel en de smokkel juist in sterke mate bevorderd. Tabak en drugs leveren geen bijdrage aan de gezondheid, maar als gevolg van hoge accijnzen wel aan de schatkist. Stimulantia voorzien in een behoefte mee te tellen in sport of het sociale verkeer. Verslaving is wijd verspreid en maakt deel uit van het mens zijn. Het kan het sociale leven stimuleren, maar schaadt ook de gezondheid. Het gros van de burgers kan er goed mee omgaan ook zonder sturing of ingrijpen van hogerhand. De beschikbaarheid van roesmiddelen leidt dan niet tot excessen. Maar er zijn ook mensen die tot verslaving zijn geneigd met verwaarlozing van de eigen gezondheid. Hier is hulp geboden. De directe hulp kan zich richten op behandeling van de verslaving, op het onbereikbaar maken van de verslavingsmiddelen en op strafbaarstelling van de handel.
De land-, tuin- en bosbouw hebben al vele eeuwen voorzien in deze middelen. De papavervelden, cocagewassen en cannabisplantages bedekken aanzienlijke delen van het aardoppervlak. Talrijke boeren in Azië, Afrika en Zuid- en Midden Amerika zijn hiervan voor hun levensonderhoud afhankelijk en worden hierin door hun overheid beschermd. Hoewel het tegenwoordig technisch mogelijk is om grote velden zodanig vanuit de lucht te bespuiten dat het gewas ten gronde gaat, stuit dit wereldwijd op tegenstand. De beschikbaarheid van een wereldproductie aan opiaten en cocaïne is een gegeven waar de mensheid na iedere oogst weer mee moet leven.
Handel is een onmisbaar gegeven in onze wereldeconomie. Vele goede zaken vinden vanaf het land van oorsprong hun heilzame bestemming elders. Handel, transport en financiering zijn beroepen, waarin velen hun bestaan vinden langs vaste routes en bemiddelaars. Maar zoals wij, Nederlanders, maar al te goed weten, reizen niet alleen de nuttige goederen van producent naar consument, maar langs dezelfde wegen ook de minder gewenste handelswaar. Blokkades, bij voorbeeld door strenge controles op vliegvelden en in havens, leiden niet tot het stoppen van deze goederenstroom, maar slechts tot het tijdelijk verleggen ervan. De productiestromen blijven structureel, de vraag naar verboden middelen droogt nooit op en er zijn altijd lieden, die voor een hoge bonus deze twee bij elkaar willen brengen.
Zwarte gaten.
Zwarte gaten hebben mij steeds geïntrigeerd. Stephen Hawking, de zo betreurde en bewonderde sterrenkundige, was in het bijzonder op dit gebied werkzaam. Het toeval wil dat mij een aantal overeenkomsten van zwarte gaten met bepaalde maatschappelijke verschijnselen zijn opgevallen. De materie in de samenleving is geld. Dit heeft een grote aantrekkingskracht. Grote ophopingen hiervan leiden tot ontbinding van maatschappelijke structuren. De aantrekkingskracht van het geld en hieruit voortvloeiende macht is dan de grootste en laatste kracht. Grote hoeveelheden dollars of euro’s geven zo’n druk dat de wetten van de samenleving het hiertegen afleggen.
De ontwikkeling van de drooglegging in Amerika in de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw is al vaak beschreven en vergeleken met de ontwikkeling van de narcoticahandel in de westerse wereld van nu. Tot mijn onthutsing bleek de parallel precies het zelfde tot in alle fases van het te doorlopen proces. We blijken al een heel eind te zijn voortgeschreden op de weg die tenslotte naar een maatschappelijk zwart gat voert.
Uithalers.
Uithalers zijn jonge mensen, veelal uit Rotterdam Zuid opgesnord, die zich ‘s nachts op de vele vierkante kilometers grote opslagplaatsen van containers in de Rotterdamse haven laten insluiten, en met daarvoor geschikte werktuigen containers openen om de daarin verborgen narcotica mee te nemen en af te leveren. In 2021 werden 400 uithalers aangehouden. Er werd in dat jaar meer dan 71.000 kilo cocaïne onderschept. Er werden ook containers gevonden die als “hotelkamer” voor uithalers waren ingericht. In de Rotterdamse haven zijn ook douaniers bezweken en hebben containers met drugs doorgelaten.
De grootste containerterminal van Europa beslaat 125 vierkante kilometer en biedt dagelijks werk aan 180.000 mensen. Uit de jaarcijfers van de haven in 2020 blijkt dat er meer dan 120.000 schepen de haven hebben aangedaan met honderden miljoenen tonnen aan goederen. Veruit de meeste druglabs die in 2023 werden opgerold in Europa bevonden zich in Nederland. Zo bevonden 32 van de36 opgerolde druglabs zich in pons land. Het punt is, het is te massaal, het is te groot. De terreinen, de logistiek. Dan zou je ongelooflijk veel mensen moeten hebben om dat helemaal dicht te kunnen zetten. De onderwereld en bovenwereld zijn duidelijk vermengd geraakt.
De Amsterdamse burgemeester heeft de oorlog verklaard aan de Amsterdamse “drugseconomie”. Dat inmiddels de fase van de bendeoorlogen is losgebarsten hebben de vele liquidaties afdoende duidelijk gemaakt. Chicago heeft ons geleerd, dat na opheffing van de drooglegging en het uitwoeden van de bendeoorlogen, het zwarte gat een eigen leven gaat leiden en niet meer te dichten is.
Zo is een martelkamer die men in Brabant ontdekt heeft, nu nog bedoeld om te gebruiken in benden oorlogen, maar wat daarna? Ecuador is een staat, waar de drugsbenden het heft in handen hebben genomen. Een kandidaat voor het presidentschap die onwelgevallig was, is vermoord, een andere kandidaat vertoond zich alleen maar in het openbaar als zij een kogelvrij vest om heeft
Wat te doen?
Onze strijd en maatregelen tegen de drugshandel lijken de onderwereld alleen maar in de kaart te spelen. Het strafrecht is maar een druppel op een gloeiende plaat en dient er alleen toe de prijzen hoog te houden. Niets doen is een gepasseerd station: de drugswereld is te groot en te internationaal om zichzelf nog op te heffen. Als drugs niet meer genoeg opleveren, zal deze zich op andere lucratieve doelen richten. Het Amerika van een eeuw geleden kan er over meepraten. Maar wat dan?
Anoniem.
De ergste verslaving is geldverslaving. De gelddorst is de meest ontwrichtende kracht die in een maatschappij kan bestaan. Er zijn twee soorten geld: de goede euro en de slechte euro. De goede euro’s zijn het eerlijke geld voor iedereen en de slechte euro’s zijn het stiekeme geld, waar de Belastingen en Justitie niets van mogen weten. Eén miljoen slechte euro’s in een rugzak zien er zo uit:
Bij leden van het Europese Parlement zijn er koffers vol van aangetroffen.
De geldverslaafden verzamelen het liefste goede euro’s. Ze willen van hun slechte euro’s graag goede euro’s maken om daarmee in de echte wereld uit de voeten te kunnen. Van slecht geld naar goed geld heet witwassen. Daar bestaan allerlei trucjes voor, bij voorbeeld het bij een bankinstelling omwisselen. Dat lukt vaak genoeg. Of zogenaamde winsten bij loterijen of ingewikkelde transacties. Nederland is het land met de grootste witte was.
De Nederlandse bankinstellingen zitten ingewikkeld in elkaar. Zij hebben aandeelhouders en deelnemers die rekenen op een deel van de behaalde winst. Om de banken verder op te jagen is er een premiestelsel, dat prikkels uitzend tot winstbejag. In West Friesland bestaat de uitdrukking: “Die appels rijdt, die appels eet.” Hoe zit dat bij bankdirecteuren die richting moeten geven aan onze geldstromen?
– er was eens een bankdirecteur, die zich bij zijn vertrek zo’n groot bedrag liet uitbetalen dat slechts één procent ervan al overbetaald zou zijn geweest; – – na de grote geldcrises van 2008 was er een bankdirecteur, die nadat zijn bank door de overheid en de belastingbetaler was gered, vond dat hij wel weer een miljoen euro bonus had verdiend; – een oud-minister van Financiën heeft publiekelijk een bank waar hij in dienst was als solvent aanbevolen, maar deze bank ging kort daarop failliet en deze ex-minister werd directeur van een nog grotere bank; – er was een coöperatieve bank, die in de genoemde crises het als “save heaven” voortreffelijk deed, maar nadien zich reorganiseerde en frauduleus manipuleerde bij de vaststelling van een bepaalde rentesoort; – alle drie de grote banken zijn vervolgd voor onvoldoende inspanningen in de strijd tegen het witwassen. De ouderwetse uitdrukking “Zo betrouwbaar als de bank” zal nieuw leven moeten worden ingeblazen.
De bankinstellingen zijn een probleem. Om ze op te stoken zoveel mogelijk winst te maken zijn er hoge premies uitgeloofd voor de bankiers. Maar zij krijgen boetes als niet voldoende op het anonieme geld wordt gelet. Dit werkt natuurlijk niet. Het is mooi om bovenaan een ranglijst te staan, maar de witwaswedstrijd willen we liever niet winnen.
Onze grote bank (DNB) houdt toezicht op alle financiële instellingen, zoals bankinstellingen. Zij zien erop toe dat het geld in Nederland bij alle wensen past, het goede geld en het slechte geld. De Bovenwereld en Onderwereld worden zo beide bediend. Het goede geld komt steeds meer via een omweg in slechte handen. Die handen richten grote schade aan in onze samenleving.
Anonimiteit is de basis van alle criminaliteit. Mensen gedragen zich naar de regels van de samenleving, zolang ze daar op aangesproken kunnen worden. Maar er zijn ook mensen waarvan de werkelijke aard boven komt zodra zij zich anoniem weten . Jongelui in het buitenland schoppen in een grote groep voor de lol een willekeurige persoon dood, maar thuisgekomen weten ze van niets. “Supporters” in massaal verband leven hun agressie uit. Mensen uitschelden en bedreigen is alleen leuk als het anoniem kan gebeuren. Het ontduiken van belastingen door anoniem geld te gebruiken, is bijna een volkssport. De onderwereld van hoog tot laag blijft anoniem. Het contante geld is het bloed van de onderwereld.
Alle misdaadbestrijding begint met het uitschakelen van de anonimiteit. De jacht op uithalers en drugshandelaren levert te weinig op, de drugshandel wordt hoogstens tijdelijk verplaatst naar naburige havens. Het echte bestrijden werkt alleen maar als de anonimiteit van het geld wordt opgeheven. Privacywetgeving trekt de kar in de verkeerde richting, het is een hinderpaal geworden in het opsporen van misdadigers. Het plan van ons hoogste geldcollege om nieuw bankpapier uit te geven, kan een aanzet zijn tot een grondige schoonmaak in de onderwereld. Maar alleen maar wanneer alle anonimiteit bij het inwisselen van oud geld voor nieuw geld wordt opgeheven. Me De enige inspraak voor het publiek is het verzoek suggesties te doen voor de vogeltjes die er op zullen worden afgebeeld. Argumenten om ook het anonieme geld te handhaven vallen in het niet bij het alles overstijgende doel de weg naar het zwartste gat te verlaten. Maak alle geld traceerbaar. Zweden heeft ons geleerd wat we aan de rechtstaat moeten inleveren in de strijd tegen de Onderwereld. Grote schoonmaak van ons geld treft vooral degene die dat ook verdienen. DNB is de enige die de levensader van de onderwereld, de geldstroom, kan door knippen.
Peter R. de Vries.
Op 7 juli 2021 vond de moordaanslag op de bekende misdaadverslaggever Peter R. de Vries plaats. Hij werd door vijf kogels getroffen in de Lange Leidse dwarsstraat in Amsterdam toen hij een tv-studio verliet. Hij overleed later. Hij was bekend door zijn inspanningen als verslaggever om misdrijven op te helderen. Hij stond voor recht en rechtvaardigheid. Hij trok zonder persoonlijk gewin en zonder bescherming er op af. Zijn vele optredens voor de televisie maakte hem tot een bekende Nederlander. Deze moordaanslag maakte grote indruk op iedereen. Tot velen drong het door hoever de onderwereld in de bovenwereld was doorgedrongen. “A wake up call”. Nu een eerlijke en ongewapende onderzoeker zo meedogenloos wordt neergeschoten, is het echt oorlog. Dat de daders binnen een uur al gepakt werden was voor de opsporingspolitie een belangrijke succes.
De dood van Peter de Vries kan het begin zijn van een echte strijd tegen de onderwereld. Daar zou Peter de Vries dan door zijn inspanningen en dood een grote bijdrage aan hebben geleverd. Deze strijd moet niet alleen tegen de misdaadbendes worden gevoerd, maar ook tegen de bron van het kwaad: het witwassen van crimineel verdiend geld.
De Ketenpartners.
De rechtspraak is geen op zichzelf staand onderdeel van het staatsbestel, maar een samenspel van lange ketens, die verschillende staatsdoelen behartigen. Zij werkt op allerlei gebied samen met allerhande ketenpartners. In het vreemdelingenrecht is dat de vreemdelingendienst, in het burgerlijk recht de balie en in het strafrecht het Openbaar Ministerie. Deze toeleveranciers van rechtszaken bepalen in hoge mate het tempo, de kwaliteit en het succes van de rechtspleging. Waar het een blik in de toekomst voor de rechtspraak betreft, kan een schets van de grootste ketenpartner in het strafrecht, het Openbaar Ministerie niet ontbreken.
De openbare aanklagers vormen samen het Openbaar Ministerie (OM): de staande magistratuur, die altijd staande het woord voert in tegenstelling tot de zittende magistratuur, de rechters, die altijd blijven zitten. De openbare aanklagers worden ook wel het Parket genoemd. Dit stamt nog uit Frankrijk, uit Parijs. De politie en openbare aanklagers werkten beide in één gebouw aan de Seine, Quai d’Orsay. Maar het standsverschil was zo dat de kamers van de openbare aanklagers met parket waren belegd en een aparte afdeling vormden. Daarom werd die afdeling door de rest van het gebouw Het Parket genoemd, een vloerbedekking die de aanduiding van een heel staatslichaam is geworden en zo naar Nederland is overgewaaid.
Het OM heeft zich ontwikkeld tot een organisatie die van bovenaf wordt aangestuurd door het College van procureurs-generaal in Den Haag en uiteindelijk door de minister van Justitie. De zittende magistratuur is in wezen nog steeds een platte organisatie van zelfstandig beslissende professionals. Groter tegenstelling is nauwelijks denkbaar. Samen deelden zij in het recente verleden de selectie en opleiding van magistraten in de RAIO-opleiding, waarbij over en weer lange stages werden gelopen en men vertrouwd was met elkaars werk. De afschaffing van deze opleiding heeft zeker bijdragen aan een toenemende verwijdering.
Er bestaat in het strafrecht een groot handhavings tekort. Dit legt een grote druk op de rechtspraktijk, versterkt door jaarlijkse bezuinigingsronden volgens het kaasschaaf-model. Naar Amerikaans voorbeeld heeft de leiding van het OM daarom voor ogen dat door in het geheim te onderhandelen met criminelen over hun welverdiende bestraffing werk bespaard kan worden. Deze gedachte staat haaks op de rechtsbeleving in onze samenleving. Boeven horen gepakt te worden en hun gerechte straf te ondergaan. Dat zij kunnen onderhandelen met de openbaar aanklager, is klassenjustitie en een buigen voor de misdaad. Bovendien maakt het OM zich hier te kwetsbaar, omdat het te dicht komt bij de belangen van de criminele klasse. Recentelijk zijn er ook al een minister van justitie en staatssecretaris op een deal politiek gesneuveld. Er moet hoe dan ook een “straf” volgen op een misdrijf, geen afkoop van vervolging, of een schikking of een deal tussen het Recht en de dader. Allemaal termen uit een ander rechtsgebied dan justitie. Deze komen in het strafrecht niet voor. Justitie mag deze niet in de mond nemen. Het OM zaagt aan de poten van zijn eigen stoel.
Iets anders is een open procedure waarbij de officier van justitie al in een vroeg stadium van de procedure een Voorlopige Straf Eis (VSE) bekend maakt, mogelijk op verzoek van de verdediging. De verdachte kan het hier niet mee eens zijn en dan is een full-dress behandeling en besluitvorming door de rechter de Koninklijke weg. De verdediging kan zich ook bij de VSE neerleggen en de straf ondergaan zonder dat de rechter zich daar nog uitvoerig over buigt. Dit is geen deal, geen loven en bieden, maar een volledige bestraffing door een autoriteit die bevoegd is een VSE te stellen. De verdachte is bestraft en dit dient dan ook zo te worden geafficheerd.
Voor de lichtere vergrijpen is er inmiddels de strafbeschikking, die de officier van justitie kan uitvaardigen als zij/hij een vergrijp bewezen acht, waarbij een sanctie kan worden opgelegd. Gevangenisstraf behoort hier niet toe. De betrokkene, die tegen de strafbeschikking bezwaar wil maken, kan binnen veertien dagen in verzet gaan bij de rechtbank. De VSE ligt in het verlengde hiervan, in zoverre dat aan het OM een actievere rol wordt toegekend in de afdoening van strafzaken.
Bij overtredingen moet bij het aanbieden van een schikking het woord “afkopen” uit het formulier worden geschrapt, omdat dit woord verkeerde associaties geeft.
De groeiende tegenstelling tussen parket en rechter heeft meerdere oorzaken. Het afschaffen van de RAIO – opleiding is er daar zeker een van. Het wederzijdse begrip van elkaars rol en taak in de samenleving heeft hieronder geleden. De verschillen in de bestuursstructuren laten zich sterker gelden. Het college van PG’s zit in Den Haag dicht bij de politiek, dat een wat grilliger patroon vertoont. De afstand tussen College en het eigen vervolgingsbedrijf bleek in het verleden kwetsbaar. Het verzet van de rechters tegen een grotere zelfstandigheid van de openbare aanklagers hangt met dit alles samen. Een opleiding van de aanklagers in de feitelijke rechtspraak is voor een zelfstandiger optreden een voorwaarde. Ook nodig is een losmaken van het vervolgingsapparaat van de politieke leiding in Den Haag, voorzover deze taken bij de rechtspraak uitvoert. Een VSE kan alleen door daarvoor opgeleide officieren van justitie worden gesteld. De straftoemeting blijft uitsluitend aan de rechter.
Ik hoop dat de staande magistratuur weer op een stoel met vier poten terecht komt.
Tussen goed en kwaad.
Er zijn mensen die de wet overtreden niet uit eigen gewin, maar omdat zij het daar niet mee eens zijn, omdat zij belangen zien die de wet te boven gaan, of omdat een hogere macht hen dit gebiedt. De Overheid reageert verschillend: van welwillend aanzien tot streng optreden.
Een vorm van protest is het plaats nemen op de rijbanen van de A12, bij voorkeur dagelijks. Dit is strafbaar, omdat hier geen toestemming van de bevoegde autoriteit voor is gegeven. Het ontwricht het verkeer en veroorzaakt op vele manieren schade. Dat is ook de bedoeling. De protesterende willen door deze actie de Staat dwingen noodzakelijke maatregelen te nemen, waaronder het stopzetten van het subsidiëren van fossiele energie. Het ontregelen van de samenleving door een hoofdweg te blokkeren is een agressieve daad. Dit als vreedzaam voorstellen doet twijfels rijzen aan de oprechtheid ervan. In plaats van hun doelstellingen te bevorderen, worden zij zelf het onderwerp van conflict en raken de idealen wat op de achtergrond.
Dit alles is niet nieuw: Provo, Geen woning geen kroning, de Anti kernbom mars. Bekende verzamelplaatsen: het Lieverdje in Amsterdam, het Malieveld in Den Haag en nu de A 12. Veelal acties in de zomermaanden voor uiteenlopende doeleinden, maar vooral gericht op het uitlokken van politie, justitie en overheid. In de zomer 2023 was de inzet van de protesten het welbewust schade toebrengen aan de overheid totdat deze zou handelen naar de eisen van de opstandigen. Het expres aanrichten van schade met de bedoeling dat anderen, in dit geval de belastingbetalers, daarvoor opdraaien, is niet echt heel flink. De ouderwetse uitdrukking “dineren op andermans kosten” heeft een nieuwe leven: “protesteren op andermans kosten.” Het grote vertrouwen in de politie dat deze hun geen knevels zal aanleggen maar hun telkens weer braaf zal wegdragen of spuiten, maakt het protest niet heel gewaagd.
Nu strafrechtelijke vervolging erg omslachtig is, lijkt het opleggen van een schadevergoeding een voor de hand liggende remedie. De schade calculatie zal zeker ook de grote politie inzet, onttrokken aan de vaste dienst, behelzen. De feitelijke uitvoeringskosten horen er ook bij. Bij een gemeenschappelijk aangerichte onrechtmatige daad is volgens de wet ieder dader voor de gehele schade aansprakelijk, met het recht het teveel betaalde op de mededaders te verhalen. De landsadvocatuur zal zeker het afwikkelen van deze schadeclaims tot een goed einde kunnen brengen. Zo wordt de schade niet op de burgers afgeschoven, maar komt terecht daar waar het hoort: bij de daders. De opgepakten zijn de eerste betalers, die een goed vertrouwen moeten hebben in hun niet opgepakte mededaders om mee te betalen. De organisator Extinction Rebellion heeft met ver vooruitziende blik het zo aangepakt, dat zij juridisch niet bestaat en de deelnemers zelf voor de aangerichte schade moeten opdraaien.
Het recht op demonstratie wordt door de overheid erkend en gewaarborgd, het ontregelen van de samenleving niet. Dat geeft acties en reacties. Al sinds jaar en dag vallen daarbij geen doden. De politie put zich uit met het wegdragen van mensen die zich ergens hebben neergezet. Een protestvogel beroemde zich erop al 72 keer door de politie te zijn weggedragen. Er zijn landen waarbij een omhelzing door de politie met knevels niet wordt overleefd. Hulde aan onze Politie.
Kwaad doen om het goede te dienen. Dat is ingewikkeld. Zakelijk en emotioneel. De acties op de A12 deze zomer waren een maatschappelijk kwaad, maar hebben deze het goede gediend? Degenen die op de snelweg plaatsnamen om het verkeer te verstoren moeten een groot vertrouwen in onze Staat en in de politie hebben gehad. Maar alle aandacht ging uit naar de ordeverstoorders, niet naar de zaak waar het om begonnen was: beperking van de CO2-uitstoot. Een overheid, die zich door dit soort acties van het voorgenomen pad af zou laten leiden, komt van de wal in de sloot.
Milieu activisten.
De Europese wolf wordt beschermd door de Europese Habitatrichtlijn, een wet bedoeld om specifieke ecosystemen in de EU te beschermen. Deze richtlijn merkt de wolf in Europa aan als een beschermde diersoort. Er zijn uitzonderingen op de Habitatrichtlijn om veehouders, de openbare veiligheid en de openbare gezondheid te beschermen, maar het doden van wolven is bijna niet mogelijk. De EU geeft mogelijkheden om financiële ondersteuning te verlenen voor het beschermen van vee of schade te compenseren die wordt veroorzaakt door de wolf. De wolf deed in 2018 zijn intrede in Nederland en inmiddels (2023) zijn er zes roedels gevestigd: in het gebied van de Noord-Veluwe, Midden-Veluwe, Park de Hoge Veluwe, Zuidwest-Veluwe, Midden-Drenthe en in het grensgebied Fryslân-Drenthe-Overijssel.
Lang geleden was de wolf vaste bewoner van ons land. Hij had maar één vijand te duchten: de mens. Daar waar zijn aanwezigheid ongewenst was, werd hij verjaagd. Dat was ten slotte overal. De wolf is in Nederland uitgestorven. De wens leeft dit dier weer in Nederland te introduceren anders dan in een dierentuin. Maar geschiedenis laat zich niet terugroepen. De Europese Habitatrichtlijn is niet specifiek voor Nederland geschreven, maar geldt met name ook voor de grote landen, waar ruimte niet speciaal een kostbaar goed is.
De wolf is weer in Nederland, maar nu zonder enige vijand en in een parkachtige omgeving. De mens is de handen op de rug gebonden. Een wolf mag niet gedood worden. Dit betekent dat de wolvenstand zich zonder enige beperking of vijand in onze parken en domeinen kan vermenigvuldigen. Dit gebeurt dan ook. De grenzen die aan het wolvenbestand op enig tijdstip onvermijdelijk gesteld moeten gaan worden, zijn al snel bereikt. Dit alles heeft niets te maken met een oorspronkelijke wolven bestaan van jacht en strijd, dat zijn maar menselijke dromen.
De wolven worden voor schaapskuddes een bedreiging. Omdat uit de Habitatrichtlijn voortvloeit dat boeren zich niet teweer mogen stellen, klinken uit die hoek felle protesten. De Podcast “Verscheurd door de wolf” geeft hieraan uiting. Dit roept bij degene die de wolven juist zoveel mogelijk in Nederland geïntegreerd willen zien, weerreacties op. Er zijn al doodsbedreigingen geuit. Met de groei van het wolvenbestand nemen deze tegenstellingen grotere vormen aan. Te vrezen valt dat op afzienbare termijn de boeren de wolven niet meer ongemoeid zullen laten en de Habitatrichtlijn geschonden zal worden. Dat zullen de voorstanders van de richtlijn niet op zich laten zitten. De aanpassingen van de richtlijn die in het vooruitzicht zijn gesteld, zullen van geen van beide kanten worden afgewacht.
De wolf als splijtzwam. Maar de Staat? Ziet die het dan niet aankomen? Wachten die de aanpassingen van de Habitatrichtlijn af, terwijl de Veluwe in brand staat? In November 2023 vervroegde verkiezingen. De politieke partijen nemen in de verkiezingsprogramma’s positie in de wolvenoorlog in. Op de stelling “De regering moet zich inzetten om de wolf te beschermen” werd wijd uiteen lopend gereageerd. GroenLinks-PvdA , de Partij voor de Dieren, SP en D66 steunen deze stelling, VVD, JA21, FvD, BBB, CDA en SGP verwerpen haar. Neutraal reageerden NSC (Omtzicht), ChristenUnie en PVV.
Wie het weet mag het zeggen. De wal zal de wolvenboot wel keren.
Het geloof.
Tijdens de Corona epidemie golden strenge voorwaarden voor het aantal mensen dat bij elkaar mocht zijn, anders dan in gezinsverband. Verontwaardiging ontstond over kerkdiensten met volle kerken. De kerkelijke plicht van samenkomen ging boven de wereldlijke plichten in de strijd tegen de Covid 19-dreiging. Dat ook in eigen kring onzekerheid hierover heerste blijkt uit de vijandigheid, waarmee een journalist die poolshoogte kwam nemen werd bejegend. Hier was een keuze voor de wereldlijke plichten ondergeschikt gemaakt aan de eigen opvattingen van een hogere macht.
Die keuze wordt ook telkens gemaakt als ouders hun kinderen niet laten inenten uit religieuze overwegingen. Het samenscholen en niet weerbaar maken tegen infectieziektes vergroot de gezondheidsrisico’s van anderen. Kinderspeelplaatsen staan voor de keuze met het toelaten van ongevaccineerde kinderen. Mag het gezondheidsrisico van kinderen worden vergroten door het toe laten van ongevaccineerde kinderen? Naarmate het aantal ongevaccineerden stijgt, groeit ook het besmetting risico voor anderen.
In Nederland is de Katholieke Kerk vele jaren verboden geweest. Maar onze Grondwet kent nu al ruim twee eeuwen vrijheid van geloof en kerk. Een groot goed, waar we zuinig op moeten zijn. De godsdienst vrijheid is waard om verdedigd te worden. Maar het omgekeerde uitgangspunt, gelovigen zullen wie anders denkt niet in de wetgeving hun geloofsregels voorschrijven, is in Nederland nog steeds niet doorgevoerd. Er zijn in ons parlement drie partijen op religieuze grondslag die volledige godsdienst vrijheid genieten, maar in de wetgeving hun geloofsuitgangspunten willen opleggen aan anderen. Met name op het gebied van leven en dood. Daar kennen de religieuze partijen hun eigen opvattingen, die zeker niet met een ieder worden gedeeld.
Godsdienstvrijheid kent twee kanten: eigen vrijheid van geloof en de plicht deze vrijheid van anderen te eerbiedigen. In ons parlement is deze scheiding van Kerk en Staat niet volledig doorgevoerd. Hier vloeien spanningen uit voort. Wie zich uit geloofsovertuiging bemoeit met mijn sterven is mijn “doods” vijand.
Noordoost Groningen.
Drie in de pan.
Drie in de pan is een ouderwets en smakelijk gerecht. Het was in trek bij grote gezinnen. Simpel te bereiden. De kunst zit erin dat alle drie de pannenkoekjes ongeveer even groot uitvallen en er steeds evenveel poedersuiker op zit. Dit om protesten bij het uitdelen te vermijden.
Ons staatsbestel zit zo in elkaar, dat de wetten en regels worden gemaakt door het gekozen parlement, samen met de regering. De regering, ministers, departementen voeren deze wetten en regels uit. Het parlement ziet daarop toe. Er zijn Hoge Colleges van Staat die in onafhankelijkheid hier controle over uitoefenen en adviseren. Rechters beslissen over geschillen tussen Staat en burgers en op conflicten van burgers onder elkaar. Zij handhaven de rechtsorde door te straffen. Een subtiel bouwwerk: drie staatsmachten die elkaar in evenwicht moeten houden: de regelgevers, de uitvoerders en de controleurs.
Op zondag 27 juni 2021 was de laatste uitzending van het seizoen van het televisieprogramma Buitenhof. Hierin trad de oude wijze minister van staat Herman Tjeenk Willink op, geflankeerd door Marjan Minnesma, leidster van Urgenda en Frans Timmermans, eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie. Tjeenk Willink is in 2021 informateur geweest voor een kabinet, dat inmiddels de startstreep heeft gehaald als Rutte vier. Hij sprak over een haperende democratie. Regeren is een samenspel van regels, uitvoering en controle. Dit samenspel is in het ongerede geraakt. De mechanismen om de uitvoering te corrigeren komen niet meer tot hun recht.
Het parlement is in een aantal zaken door zichzelf buiten spel gezet. De regeerakkoorden werken verlammend op de kamer leden van de regerende partijen. De toeslagenaffaire heeft het geloof in onze rechtsstaat aangetast. Het woord Rutte doctrine staat voor achterkamertjespolitiek en gebrek aan openheid. De klokkenluider Omtzicht moest “naar elders”. Dit heeft zich allemaal in 2021 afgespeeld. Het moeizame verloop van de kabinetsformatie moet ook hieraan worden toegeschreven. Staatkundige vernieuwingen zijn welkom, maar moeten kennelijk nog eerst bevochten worden.
Er zijn een aantal Hoge colleges van Staat die toezicht houden op het functioneren van ons staatsbestel. Dit zijn de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman. Deze zijn onafhankelijk, ook ten opzichte van elkaar. Op 25 april 2021 vond er een unieke gebeurtenis plaats: de leiders van deze drie Hoge colleges trokken gezamenlijk naar het al eerder genoemde programma Buitenhof voor een belangrijke boodschap: wij werken hard en maken verslagen en adviezen ieder op ons eigen terrein, maar hier wordt door de Regering geen aandacht aan besteed. Er komen geen reacties, nodige bijsturingen worden niet getroffen. Onze functies in het staatsbestel zijn onder deze regering zinloos geworden.
Onze vorige minister-president, een van de langst zittende staatsleiders in de Europese Unie, heeft zich gekeerd tegen de eerste minister van Hongarije. Deze was weliswaar democratisch verkozen, maar vergrootte zijn politieke macht door toezicht houdende lichamen zoals de Hongaarse rechterlijke macht, monddood te maken. In Polen vond iets soortgelijks plaats. Slovenië lijkt ook die weg op te gaan. Onze eigen minister-president heeft zich inmiddels bij dit gezelschap aangesloten. Parlement en rechters zijn buiten spel gezet.
Onze staatkundige Drie koeken in de pan zijn erg ongelijk uitgevallen. Er is maar één hele grote en lekkere koek en er zijn twee kleintjes, waar iedereen de neus voor ophaalt. Meer gelijkheid in de koekenpan is voor het Binnenhof een belangrijke opdracht.
Een Droom.
Ik droom: – er staat een hek om het Binnenhof met een bordje waarop de bezoekuren staan; zo hebben volk en parlement geen last meer van elkaar; – alle leden van de Tweede Kamer staan om één interruptie microfoon geschaard, die van hogerhand is uitgezet; – de Shell heeft bevolen dat alle schadeprocedures in Noordoost Groningen meteen worden stop gezet en de gaswinning uit het Groningen veld weer op gang wordt gebracht, omdat dat beter is voor hun aandeelhouders in Engeland; – de Minister-president heeft een nachtmerrie: hij danst met internationale feeën, die hem omringen en die hem naar een zwart gat sleuren, hij stribbelt tegen, maar net als de laatste fee hem in het gat duwt, wordt hij wakker, badend in het zweet. Hij grijpt de telefoon.
De voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak zendt een mail aan de bestuursvoorzitters van alle elf arrondissementsbesturen. Hij is zo even gebeld door de minister-president met de vraag, of de rechterlijke macht in staat is om binnen één jaar alle 13.000 schadeverzoeken in Noordoost Groningen, die zich inmiddels hebben opgehoopt, af te handelen. Een zaak voor de regering van de hoogste urgentie. De voorzitter heeft afgesproken binnen één week met een antwoord op deze vraag terug te bellen. Nu nodigt hij alle presidenten uit de volgende dag in Utrecht bijeen te komen om dit verzoek te bespreken.
Aldus bijeengekomen zijn de aanwezigen het snel over één ding eens: als enige organisatie van professionele rechtspraak in Nederland beschikken zij over de expertise en ervaring voor deze mega klus. Als zij het niet zouden kunnen, kon niemand het. Naar algemeen inzicht zouden voor deze klus gedurende een jaar 40 rechters met ervaring in bouwzaken moeten worden vrijgemaakt. Dit zou natuurlijk de rem zetten op de reguliere afhandeling van bouwzaken, maar voor een periode van een jaar was dit te overbruggen. Dat aan Noordoost Groningen de absolute prioriteit toekwam, was buiten kijf.
De president van het arrondissement Noord-Nederland had al meteen een goede suggestie: het grootste probleem zou nog niet eens zijn het creëren van de benodigde zittingsruimte, maar om iedere zaak tijdig te voorzien van een expertise rapport. Daar was in het grootste deel van de zaken in al die jaren nog steeds weinig aan gedaan. Maar er was nog een groep oud-rechters in Noordoost Groningen, die zich bezig hadden gehouden met het afwikkelen van deze schade zaken. Die hadden tot dan vele honderden zaken tot een goed einde gebracht en zij kenden het werkveld waaruit objectieve deskundigheid kon worden geput. Hun moest gevraagd worden een corps van betrouwbare en vooral van de NAM onafhankelijke deskundigen op te bouwen.
Het op termijn opruimen van ontstane achterstanden was niet iets waar het gezelschap van presidenten wakker van lag. Dat was al meer vertoond door het inzetten van speciaal hiervoor vrijgemaakte rechters of vliegende brigades. Maar dit ging de capaciteit van één arrondissement duidelijk te boven. Dit werd een gemeenschappelijke klus. Het betreft de gemeenschappelijke inzet van de elf presidenten en de voorzitter van genoemde Raad bij het verdelen van de lasten en inspanningen.
Ik zag, hoe de presidenten aanvaardden dat deze voorzitter leiding gaf aan de beraadslaging, dat zij al snel met elkaar besloten de groep van 40 te splitsen. Tien zeer ervaren rechters werden in het bijzonder belast met het prepareren van alle dossiers. In sommige bleek het enige aanwezige gegeven een gekriebeld telefoonnummer te zijn. Dat heet in vaktaal: het instrueren van de dossiers. Een goede instructie scheelt meer dan de helft van het zittingswerk.
In de rechtbank Noord-Nederland werd een speciale logistieke dienst gevormd, voor het beheren van de dossiers, voor het huisvesten van de dienstdoende rechters, het creëren van zittingsruimten, het organiseren van de zittingen. De instructiegroep ging onder aanvoering van de in Groningen al eerder actieve oud-rechters werken aan de dossiers en de onpartijdige expertises. De grote groep beschikbare rechters werd verder in drieën gesplitst voor een roulatiesysteem van 1 week dienst en 2 weken thuis voor het uitwerken van de zittingen. Elke week zittingen op vier dagen achter elkaar van dinsdag tot en met vrijdag, en elke 6 weken een overleg op maandag voor alle betrokken rechters in Utrecht.
Zo komt het op gang. Vooral de instructiegroep ruimt verreweg de meeste zaken op door een simpel onderzoek, het terstond toekennen van klip en klare verzoeken. Na drie maanden gaat de grote zittingsmolen draaien en die blijft draaien. Na de elfde maand zijn alle dossiers, voor zover niet terstond afgedaan, voorzien van een deskundig oordeel en is van de zittingsvoorraad de bodem in zicht. Een deel van de rechters keert terug naar hun vaste rechtbank; een aantal houdt de zaken bij. Er is veel ervaring en routine verzameld; zittingen zijn een duidelijk aflopende zaak. De rechtbank Noord-Nederland bouwt haar afdeling om in een vaste unit, die de vraag naar schadevaststellingen verder kan bijhouden.
Ik zie dat de hele operatie goed is verlopen. De voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak heeft een diep respect voor zijn eigen rechterlijke macht; de rechters hebben gezien dat hun voorzitter een grote operatie kan organiseren en leiden.Ik wordt wakker en leun tevreden achterover: ik wist wel dat ze het konden. Alle reorganisaties en versterkingen van de rechtspraak in de laatste 50 jaar hebben toch hun vruchten afgeworpen. Nu nog iemand die ze raapt.
De Tuinman.
Het park.
Het park van de politiek in Nederland ziet er keurig uit. Goede paden, opgeruimde gazons en bloemen als was het de Keukenhof zelf. Richting aanwijzers en wat terrasjes. Je kunt er niet verdwalen, want altijd zie je in de verte het torentje. De wandelaar geniet, de Tuinman weet beter.
Zoals in elk goed park zijn er spelregels. Niet buiten de paden treden, geen dieren voeren, geen vernielingen aanrichten. Ook voor onze politiek zijn er spelregels, opgesteld door de franse wijsgeer Montesquieu. Die zijn de basis van onze samenleving. Deze worden, zoals in een nette bloemenhof betaamd, ook uitgevoerd. Onze wetgever de Staten Generaal stelt de wetten vast, de regering voert ze uit, de rechterlijke macht controleert. Voor de argeloze wandelaar lijkt alles in orde.
Maar de Tuinman heeft mensen in de bosjes zien verdwijnen. Wat deden ze daar? Alleen de regering heeft de portemonnee op zak en heeft de macht in handen, wat zal zij zich dan van de andere machten nog aantrekken? Daar kan de Tuinman niet achter komen, want alles wat in de bosjes gebeurt is Staatsgeheim om burgers er buiten te houden.
Het kasteel.
Maar de Tuinman wil weleens weten wie al die mensen nu eigenlijk zijn en wat ze in het gewone leven doen. Men zegt dat ze met zijn allen in Den Haag op een oud kasteel samen komen en met iets bezig zijn, maar wat dat precies is, kunnen ze de Tuinman niet goed uitleggen. Hij wil daar weleens zelf gaan kijken. En zo reist de Tuinman naar Den Haag voor een spannend avontuur.
De Tuinman staat bij het Kasteel. Een imposant bouwwerk en heel oud. Er valt niet direct wijs uit te worden. Daarom een Gids genomen en samen gaan ze op pad. De Gids vertelt over de geschiedenis van eeuwen geleden. Telkens nieuwe bewoners die weer verbouwden en aanbouwden, zodat niemand er meer wijs uit kon worden. Hij is een van de weinigen die hier de weg nog kent.
Eerst gaan de Tuinman en de Gids naar het gedeelte waar mensen gevangen worden gehouden. Dat zijn er best veel. Ze zitten opgesloten in een grote ruimte. Soms worden ze gelucht. Ze mogen dan wel praten en schreeuwen, maar alle omstanders hebben een koptelefoon op zodat ze daar niets van hoeven te horen. Waarom ze daar zo zitten weet eigenlijk niemand, zij zelf ook niet. Hoe wanhopiger zij worden, des te bozer is de rest.
De buren zijn een stuk vrolijker. Daar is net een huwelijk gesloten tussen de moeder van de Roden en de vader van de Groenen. Zij hebben een pastoor gevraagd om het huwelijk in te zegenen en meteen ook de leiding over de roodgroenen op zich te nemen. Iedereen is opgewekt.
In het kerkelijk gedeelte zitten drie groepjes. Ze praten onder elkaar, maar niet met elkaar. Vroeger was er altijd ruzie tussen deze groepjes. Maar nu brengen ze elkaar niet meer naar de brandstapel, maar mag iedereen vrij zijn eigen geloof belijden. De Gids wijst erop dat deze groepjes nog steeds niet tevreden zijn en proberen wetten er door te drukken voor iedereen, omdat alle mensen zich naar hun geloof moeten gedragen. De Tuinman kan niet begrijpen, dat jezelf vrij wil zijn, maar anderen naar jouw pijpen laat dansen.
Zij komen nu in het gedeelte van de cellen, waar telkens maar één iemand tegelijk in kan wonen. Daar is het een drukte van belang: er zijn twee eenlingen die iedereen wil spreken. Er is een stevige vrouw, die zich op een Boerentrekker naar de Burcht heeft Begeven. Daarnaast woont een tenger heertje, die hier is weggestopt om Elders te zijn. Iedereen is bang voor hem, omdat hij de waarheid zegt.
Ten slotte gaan onze twee naar het Torentje. De Tuinman is benieuwd, omdat hij het Torentje van uit zijn tuin kan zien. Maar het valt ook hier tegen: het lijkt nog steeds uit een stripverhaal te zijn weggelopen. Ze klimmen naar boven. Er is niemand anders dan een vriendelijke mijnheer die aan een bureau zit. Hij zit daar al dertien jaar, soms alleen, maar ook wel omgeven door een stoet mensen, die hij dan naar zijn hand kan zetten. Men zegt dat hij daar langer dan wie dan ook zit. De vriendelijke mijnheer knikt vriendelijk naar de Gids, maar van de Tuinman neemt hij geen notitie.
Hier eindigt de rondleiding. De Tuinman bedankt de Gids en vraagt hem of het geen akelig werk is steeds tussen al die vreemde en akelige mensen te zijn en om in een oud kasteel vol oud zeer rond te lopen. De Gids denkt na en zegt: “Ja, het is hier vreselijk. Om een nieuw begin te maken en alle ellende van nu en vroeger te vergeten moet dit gezelschap naar een nieuw gebouw verhuizen en alle viezigheid hier achter laten. In dit oude gebouw kan niets goeds meer groeien. Maar ja, dan ben ik mijn baantje kwijt en de mensen houden nu eenmaal van enge verhalen. De Tuinman keert terug naar zijn tuin. Hij heeft bij de cellen wel een paar mensen herkend, die in de tuin de struikjes onveilig maken. Hij vindt ze zielig. Hij heeft een paar bomen gepland om het torentje niet langer te hoeven zien.
Een Park.
De Tuinman is tevreden. Hij heeft een mooi park. Iedereen komt er graag. Vele bussen vol met toeristen bezoeken het park in de zomer: duizenden gasten uit Japan, China en Korea. Met de buschauffeurs zijn goede afspraken gemaakt. Er is een grote groep vrijwilligers, die iedere dag helpt met de verzorging van de perken en het schoon houden van de paden, een hechte groep vol gezelligheid. Het marcheert goed.
Ook in het gezin loopt het wel. De Tuinvrouw en de Tuinman hebben drie kinderen gekregen, twee jongens en een meisje. De oudste een jongen, genaamd Cor, heeft de hogere tuinbouwschool gedaan, maar is nu in de zaadhandel terecht gekomen. Hij moet veel reizen, maar het is een goede baan. Het meisje Eva werkt in de zorg. Zij is verpleegster, hard werken maar met veel voldoening. De jongste Rob heeft het syndroom van Down, maar is een opgewekte jongen. Hij kan klusjes in de tuin doen en maakt een tevreden indruk. Iedereen is aardig voor hem. De Tuinvrouw bestiert het huishouden, trekt veel met Rob op, en doet ook veel in het park. Zij is een ideale gastvrouw. Zij maakt zich wel zorgen, vooral over de toekomst van Rob. Eva maakt steeds ruzie met Cor. Zij windt zich op over de CO2-uitstoot van de bloemencultuur en over de toekomst van de Aarde. Cor ziet het probleem niet zo somber in.
Corona komt als een mokerslag. Die zomer is het park weer heel erg mooi, maar de paden blijven leeg, geen bussen meer, geen toeristen. De vrijwilligers groep verloopt onder de dreiging van besmetting. Het tuinpersoneel blijft bezig, maar voor wie? De kassa staat stil, de kosten lopen door. De Tuinman kan geld lenen van de Staat om zijn personeel te betalen, maar wat zal de toekomst brengen? Geen toeristen meer. De reizigers uit de verre landen blijven thuis en komen niet meer terug. De bussen blijven op stal. Af en toe een wandelaar, maar daar kan de schoorsteen niet van roken. Er staan ieder dag mensen bij de poort met spandoeken tegen de uitstoot van de bloementeelt. De mensen uit het kasteel komen niet meer in de bosjes vergaderen. Zij houden niet van mensen met spandoeken. Het is gedaan, het park moet sluiten, het personeel gaat op zoek naar ander werk. Er zijn schulden gemaakt die afbetaald moeten worden. Een groot deel van het park wordt verkocht, een kleiner gedeelte met het grote huis kan blijven.
Cor heeft zijn werk in de zaadhandel verloren. Eva zegt haar baan in het ziekenhuis op en gaat samen met haar broer in het grote huis voor mensen met een verstandelijke.handicap zorgen. Haar broertje is er daar een van. De Tuinvrouw en Tuinman wonen bij hen.
De Tuinman zit op een bank in wat nog van het park over is. Het regent een beetje. Hij denkt aan vroeger. Aan zijn mooie park vol mensen, aan zijn bezoek aan het Kasteel, aan het gefluister in de bosjes, aan de lening die hij van niets moest terug betalen en aan zijn zoon Rob, die jarenlang op de wachtlijst stond voor een plek waar hij zou kunnen wonen. Hij kwam nooit aan de beurt wegens personeelsgebrek. Het is harder gaan regenen. Hij denkt aan de Tuinvrouw, die zo trouw ondanks alle tegenslag bij hem bleef, hij denkt aan zijn kinderen en weet dat als je in nood komt er op hen te rekenen valt.
De Eeuwige Slaap ziet de Tuinman zo zitten, zij heeft medelijden en zij ontfermt zich over hem.